Home ->Woordenboeken ->Duits/Zweeds ->Zoek: Einbruch

Duitse en Zweedse zoekresultaten voor: Einbruch

Overzicht

Duits naar Zweeds: Meer gegevens...

Einbruch:
- bryta sig in; överträdelse; sammanbrott; kollaps
Wiktionary:
- Einbruch → sammanbrott, nederlag, ras, fall, bristning, inbrott, inbrottsstöld

Duits

Uitgebreide vertaling voor Einbruch (Duits) in het Zweeds

Einbruch:

Einbruch [der ~] zelfstandig naamwoord

der Einbruch
bryta sig in
- bryta sig in zelfstandig naamwoord
der Einbruch
överträdelse
- överträdelse [-en] zelfstandig naamwoord
der Einbruch (Einsturz; Zusammenbruch; Zusammensturz)
sammanbrott; kollaps
- sammanbrott [-ett] zelfstandig naamwoord
- kollaps [-en] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor Einbruch:

Zelfstandig Naamwoord	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
bryta sig in	Einbruch
kollaps	Einbruch; Einsturz; Zusammenbruch; Zusammensturz	Einsturz; Fall; Zusammenbruch; Zusammensturz
sammanbrott	Einbruch; Einsturz; Zusammenbruch; Zusammensturz	Depression; Einsturz; Einstürzen; Flaute; Katastrophen; Niedergang; Rückfall; Rückgang; Schwäche; Stockung; Untergänge; Zusammenbruch; Zusammenbrüche
överträdelse	Einbruch	Vergewaltigung; Vertragsverletzung
Werkwoord	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
bryta sig in		einbrechen; eindringen; hineindringen; verletzen; verstoßen; überschreiten; übertreten

Wiktionary: Einbruch

Einbruch

selten: (emotional) plötzlich einsetzendes Gefühlstief; Depression
- Einbruch → sammanbrott
das Scheitern, schwere Niederlage
- Einbruch → nederlag
starker Rückfall
- Einbruch → ras; fall
das Zerbrechen nach unten oder innen
- Einbruch → bristning
(ohne Plural) plötzlicher Beginn
- Einbruch → inbrott
das Eindringen in eine Örtlichkeit mit räuberischen Absichten
- Einbruch → inbrott

Cross Translation:

From	To	Via
• Einbruch	→ inbrott	↔ burglary — the crime of breaking into
• Einbruch	→ inbrottsstöld	↔ cambriolage — Action de cambrioler ou résultat