Home ->Woordenboeken ->Duits/Zweeds ->Zoek: flechten

Duitse en Zweedse zoekresultaten voor: flechten

Overzicht
Duits naar Zweeds:   Meer gegevens...
  1. flechten:
  2. Flechten:
  3. Wiktionary:

Duits

Uitgebreide vertaling voor flechten (Duits) in het Zweeds

flechten:

flechten werkwoord (flechte, flechtest, flechtet, flocht, flochtet, geflochten)

  1. flechten (einflechten)
    fläta; fläta in
    • fläta werkwoord (flätar, flätade, flätat)
    • fläta in werkwoord (flätar in, flätade in, flätat in)
  2. flechten (einflechten)
    fläta
    • fläta werkwoord (flätar, flätade, flätat)
  3. flechten (verflechten; verschlingen; verketten; )
    väva in; fläta samman
    • väva in werkwoord (vävar in, vävade in, vävat in)
    • fläta samman werkwoord (flätar samman, flätade samman, flätat samman)
  4. flechten (verweben; verflechten)
    väva samman
    • väva samman werkwoord (vävar samman, vävade samman, vävat samman)

Conjugations for flechten:

Präsens
  1. flechte
  2. flechtest
  3. flechtet
  4. flechten
  5. flechtet
  6. flechten
Imperfekt
  1. flocht
  2. flochtest
  3. flocht
  4. flochten
  5. flochtet
  6. flochten
Perfekt
  1. habe geflochten
  2. hast geflochten
  3. hat geflochten
  4. haben geflochten
  5. habt geflochten
  6. haben geflochten
1. Konjunktiv [1]
  1. flechte
  2. flechtest
  3. flechte
  4. flechten
  5. flechtet
  6. flechten
2. Konjunktiv
  1. flöchte
  2. flöchtest
  3. flöchte
  4. flöchten
  5. flöchtet
  6. flöchten
Futur 1
  1. werde flechten
  2. wirst flechten
  3. wird flechten
  4. werden flechten
  5. werdet flechten
  6. werden flechten
1. Konjunktiv [2]
  1. würde flechten
  2. würdest flechten
  3. würde flechten
  4. würden flechten
  5. würdet flechten
  6. würden flechten
Diverses
  1. flechte!
  2. flechtet!
  3. flechten Sie!
  5. geflochten
  6. flechtend
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie

Vertaal Matrix voor flechten:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
fläta einflechten; flechten
fläta in einflechten; flechten
fläta samman einflechten; einweben; flechten; verflechten; verketten; verschlingen; verweben; zusammenflechten
väva in einflechten; einweben; flechten; verflechten; verketten; verschlingen; verweben; zusammenflechten einflechten; einweben; ineinandergreifen; reichlich versehen von; verweben
väva samman flechten; verflechten; verweben

Synoniemen voor "flechten":


Wiktionary: flechten

flechten
verb
  1. transitiv: etwas herstellen, indem man Stränge biegsamen Materials ineinanderschlingt
  2. (transitiv) (meist) drei Stränge (zum Beispiel Haare oder Bänder) miteinander verschlingen
Cross Translation:
FromToVia
• flechten → fläta ↔ braid — intertwine
• flechten → väva ↔ tisser — Faire de la toile ou d’autres étoffes en croiser ou entrelacer sur un métier les fils dont elles devoir composer.

Flechten:

Flechten [die ~] zelfstandig naamwoord

  1. die Flechten
    flätning

Vertaal Matrix voor Flechten:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
flätning Flechten Flechtarbeit; Geflecht

Computer vertaling door derden:

Verwante vertalingen van flechten







Uw gratis, snelle en simpele vertaal woordenboek

Copyright © 2000-2024 Interglot ®

Pagina gepresenteerd in 0.0302 seconde
Page rendered in 1.0 seconds