Home ->Woordenboeken ->Duits/Zweeds ->Zoek: Unterbrechung

Duitse en Zweedse zoekresultaten voor: Unterbrechung

Overzicht
Duits naar Zweeds:   Meer gegevens...
  1. Unterbrechung:
  2. Wiktionary:

Duits

Uitgebreide vertaling voor Unterbrechung (Duits) in het Zweeds

Unterbrechung:

Unterbrechung [die ~] zelfstandig naamwoord

  1. die Unterbrechung (Pause; Arbeitspause; Mittagspause; )
    paus; uppehåll; avbrott
    • paus [-en] zelfstandig naamwoord
    • uppehåll [-ett] zelfstandig naamwoord
    • avbrott [-ett] zelfstandig naamwoord
  2. die Unterbrechung (Interruption)
    avbrott; inbrytande
  3. die Unterbrechung (Störung)
    avbrott; avbrytande
  4. die Unterbrechung (Trennung; Scheidung; Einschnitt; Bruch; Teilung)
    uppdelning; avskiljande; avsöndring
  5. die Unterbrechung (Aufschub; Verzögerung; Verschiebung)
    uppskov; anstånd; respit
    • uppskov [-ett] zelfstandig naamwoord
    • anstånd [-ett] zelfstandig naamwoord
    • respit [-en] zelfstandig naamwoord
  6. die Unterbrechung (Ruhepause; Pause; Schulpause; )
    rast; paus
    • rast [-en] zelfstandig naamwoord
    • paus [-en] zelfstandig naamwoord
  7. die Unterbrechung (Einmischung; Einschaltung)
    inblandning
  8. die Unterbrechung (Enthaltung; Verzicht; Enthaltsamkeit)
    uppehåll; avbrott; paus; avbrytande
  9. die Unterbrechung (Abbruch; Trennung; Bruch)
    bromsar

Vertaal Matrix voor Unterbrechung:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
anstånd Aufschub; Unterbrechung; Verschiebung; Verzögerung
avbrott Arbeitspause; Ausspannung; Enthaltsamkeit; Enthaltung; Entspannung; Erholung; Essenszeit; Interruption; Mittagspause; Pause; Ruhepause; Störung; Unterbrechung; Verzicht Fall; IRQ; Interrupt; Interruptanforderung; Parlamentsferien; Spielzeit; Verderben
avbrytande Enthaltsamkeit; Enthaltung; Störung; Unterbrechung; Verzicht Absage
avskiljande Bruch; Einschnitt; Scheidung; Teilung; Trennung; Unterbrechung Absonderung; Abspaltung; Abtrennung; Trennung
avsöndring Bruch; Einschnitt; Scheidung; Teilung; Trennung; Unterbrechung
bromsar Abbruch; Bruch; Trennung; Unterbrechung
inblandning Einmischung; Einschaltung; Unterbrechung Einmischung
inbrytande Interruption; Unterbrechung
paus Arbeitspause; Ausspannung; Enthaltsamkeit; Enthaltung; Entspannung; Erholung; Essenszeit; Mittagspause; Pause; Ruhepause; Schulpause; Unterbrechung; Verzicht Erholungspause; Halt; Intermezzo; Parlamentsferien; Pause; Pausen; Ruhelage; Ruhepause; Ruhestellung; Stillstand; Stop; Zeitzwischenräume; Zwischenräume; Zwischenspiel; kleineUnterstützung
rast Arbeitspause; Entspannung; Erholung; Mittagspause; Pause; Ruhepause; Schulpause; Unterbrechung Pause
respit Aufschub; Unterbrechung; Verschiebung; Verzögerung Bedenkzeit; Frist
uppdelning Bruch; Einschnitt; Scheidung; Teilung; Trennung; Unterbrechung Abschnitt; Abteilung; Division; Hauptgruppe; Sektion; Vernichtigung; Vertilgung
uppehåll Arbeitspause; Ausspannung; Enthaltsamkeit; Enthaltung; Entspannung; Erholung; Essenszeit; Mittagspause; Pause; Ruhepause; Unterbrechung; Verzicht
uppskov Aufschub; Unterbrechung; Verschiebung; Verzögerung

Synoniemen voor "Unterbrechung":


Wiktionary: Unterbrechung

Unterbrechung
noun
  1. kurzzeitige Aussetzung einer Handlung um diese später wieder aufzunehmen
Cross Translation:
FromToVia
• Unterbrechung → paus ↔ intermission — break between performances or sessions
• Unterbrechung → paus; rast; lov; skollov ↔ recess — a break, pause or vacation
• Unterbrechung → avbrott ↔ onderbreking — een kort ophouden van bezigheden als pauze
• Unterbrechung → avbrott ↔ onderbreking — een tijdelijk staken van activiteit door een onverwachte gebeurtenis

Computer vertaling door derden:






Uw gratis, snelle en simpele vertaal woordenboek

Copyright © 2000-2024 Interglot ®

Pagina gepresenteerd in 0.0589 seconde
Page rendered in 1.0 seconds