Home ->Woordenboeken ->Duits/Zweeds ->Zoek: Jubel

Duitse en Zweedse zoekresultaten voor: Jubel

Overzicht
Duits naar Zweeds:   Meer gegevens...
  1. Jubel:
  2. Wiktionary:
Zweeds naar Duits:   Meer gegevens...
  1. jubel:
  2. Wiktionary:

Duits

Uitgebreide vertaling voor Jubel (Duits) in het Zweeds

Jubel:

Jubel [der ~] zelfstandig naamwoord

  1. der Jubel (Spaß; Freudentaumel; Spaßen; )
    nöje; skoj
    • nöje [-ett] zelfstandig naamwoord
    • skoj [-ett] zelfstandig naamwoord
  2. der Jubel (Jauchzen; Feudenruf; Freudentaumel)
    jublande
  3. der Jubel (Heiterkeit; Fröhlichkeit; Spaß; )
    munterhet; gladhet

Vertaal Matrix voor Jubel:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
gladhet Ausgelassenheit; Erfreulichkeit; Feudenruf; Freude; Freudenfest; Freudentaumel; Frohsinn; Fröhlichkeit; Gefallen; Genuß; Geselligkeit; Glückseligkeit; Heiterkeit; Hilarität; Jubel; Keckheid; Keckheit; Lebhaftigkeit; Lust; Lustigkeit; Munterkeit; Seligkeit; Spaß; Vergnügen Freude; Frohsinn; Fröhlichkeit; Glück; Heiterkeit; Schwein; Spaß; Vergnügen
jublande Feudenruf; Freudentaumel; Jauchzen; Jubel
munterhet Ausgelassenheit; Erfreulichkeit; Feudenruf; Freude; Freudenfest; Freudentaumel; Frohsinn; Fröhlichkeit; Gefallen; Genuß; Geselligkeit; Glückseligkeit; Heiterkeit; Hilarität; Jubel; Keckheid; Keckheit; Lebhaftigkeit; Lust; Lustigkeit; Munterkeit; Seligkeit; Spaß; Vergnügen Flinkheit; Gejohle; Gejubel; Geschwindigkeit; Gewandtheit; Heiterkeit; Hilarität; Keckheit; Lebhaftigkeit; Lustigkeit; Spässe
nöje Erfreulichkeit; Feudenruf; Flause; Freude; Freudenfest; Freudentaumel; Frohsinn; Fröhlichkeit; Gaudi; Gefallen; Genuß; Geselligkeit; Glückseligkeit; Heiterkeit; Jubel; Jux; Lust; Narrheit; Scherz; Schäkerei; Seligkeit; Spaß; Spaßen; Spleen; Torheit; Ulk; Unsinn; Vergnügen; Verrücktheit Eifer; Entertainment; Freude; Fußtritt; Gefallen; Genuß; Heiterkeit; Hilarität; Hingabe; Hobby; Humor; Keckheit; Lebhaftigkeit; Leidenschaft; Liebhaberei; Lust; Lustigkeit; Passion; Scherze; Spaß; Spässe; Späße; Stoß; Trieb; Vergnügen; Wonne; Zeitvertreib; äusserung von Fröhlichkeit
skoj Erfreulichkeit; Feudenruf; Flause; Freude; Freudenfest; Freudentaumel; Frohsinn; Fröhlichkeit; Gaudi; Gefallen; Genuß; Geselligkeit; Glückseligkeit; Heiterkeit; Jubel; Jux; Lust; Narrheit; Scherz; Schäkerei; Seligkeit; Spaß; Spaßen; Spleen; Torheit; Ulk; Unsinn; Vergnügen; Verrücktheit Durchsuchung; Kapriole; Keckheit; Scherz; Scherze; Spaß; Spässe; Späßchen; Späße; Streich; Ulk; Witz
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
jublande jauchzend; jubelnd

Synoniemen voor "Jubel":


Wiktionary: Jubel

Jubel
noun
  1. Offenbarung großer Freude durch entsprechendes Verhalten in Gestik, Mimik, Stimme, Sprache
Cross Translation:
FromToVia
• Jubel → fröjd ↔ allégresse — joie qui se manifester au dehors.



Zweeds

Uitgebreide vertaling voor Jubel (Zweeds) in het Duits

jubel:

jubel [-ett] zelfstandig naamwoord

  1. jubel (munterhet; hurrande)
    Gejohle; Gejubel
    • Gejohle [das ~] zelfstandig naamwoord
    • Gejubel [das ~] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor jubel:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
Gejohle hurrande; jubel; munterhet förlöjligande; hån; hånskratt; rytande; vrålande; ylande
Gejubel hurrande; jubel; munterhet

Synoniemen voor "jubel":

  • hejarop

Wiktionary: jubel

jubel
noun
  1. Offenbarung großer Freude durch entsprechendes Verhalten in Gestik, Mimik, Stimme, Sprache







Uw gratis, snelle en simpele vertaal woordenboek

Copyright © 2000-2024 Interglot ®

Pagina gepresenteerd in 0.0381 seconde
Page rendered in 1.0 seconds