Duits
Uitgebreide vertaling voor gemessen (Duits) in het Zweeds
gemessen:
-
gemessen (adäquat; geeignet; passend; entsprechend; angemessen)
lämpligt; riktigt; tillbörlig; lämplig; passande; tillbörligt-
lämpligt bijvoeglijk naamwoord
-
riktigt bijvoeglijk naamwoord
-
tillbörlig bijvoeglijk naamwoord
-
lämplig bijvoeglijk naamwoord
-
passande bijvoeglijk naamwoord
-
tillbörligt bijvoeglijk naamwoord
-
-
gemessen (abgemessen; bemessen)
Vertaal Matrix voor gemessen:
messen:
Conjugations for messen:
Präsens
- messe
- meßt
- meßt
- messen
- messt
- messen
Imperfekt
- maß
- maßt
- maß
- massen
- maßt
- massen
Perfekt
- habe gemessen
- hast gemessen
- hat gemessen
- haben gemessen
- habt gemessen
- haben gemessen
1. Konjunktiv [1]
- messe
- messest
- messe
- messen
- messet
- messen
2. Konjunktiv
- mäße
- mäßest
- mäße
- mäßen
- mäßt
- mäßen
Futur 1
- werde messen
- wirst messen
- wird messen
- werden messen
- werdet messen
- werden messen
1. Konjunktiv [2]
- würde messen
- würdest messen
- würde messen
- würden messen
- würdet messen
- würden messen
Diverses
- mess!
- messt!
- messen Sie!
- gemessen
- messend
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie
Vertaal Matrix voor messen:
Werkwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
kartlägga | aufmessen; bemessen; kartieren; messen; vermessen | bewerten; einschreiben; eintragen; erkunden; insKatastereintragen; katastrieren |
Synoniemen voor "messen":
Wiktionary: messen
messen
Cross Translation:
verb
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• messen | → tävla; konkurrera | ↔ compete — to contend |
• messen | → mäta | ↔ gauge — measure |
• messen | → mäta | ↔ measure — ascertain the quantity of a unit |
• messen | → tid | ↔ time — to measure time |
• messen | → mäta | ↔ mesurer — Chercher à connaître, ou déterminer une quantité par le moyen d’une mesure. |