Home ->Woordenboeken ->Duits/Zweeds ->Zoek: schlottern

Duitse en Zweedse zoekresultaten voor: schlottern

Overzicht

Duits naar Zweeds: Meer gegevens...

schlottern:
- skaka; darra; huttra
Schlottern:
- rysning; skälvning; darrning
Wiktionary:
- schlottern → bäva, dallra, darra, skälva

Duits

Uitgebreide vertaling voor schlottern (Duits) in het Zweeds

schlottern:

schlottern werkwoord (schlottere, schlotterst, schlottert, schlotterte, schlottertet, geschlottert)

schlottern (zähneklappern; frösteln; frieren; beben; zittern; schaudern; schnattern)
skaka; darra; huttra
- skaka werkwoord (skakar, skakade, skakat)
- darra werkwoord (darrar, darrade, darrat)
- huttra werkwoord (huttrar, huttrade, huttrat)

Conjugations for schlottern:

Präsens

schlottere
schlotterst
schlottert
schlotteren
schlottert
schlotteren

Imperfekt

schlotterte
schlottertest
schlotterte
schlotterten
schlottertet
schlotterten

Perfekt

habe geschlottert
hast geschlottert
hat geschlottert
haben geschlottert
habt geschlottert
haben geschlottert

1. Konjunktiv [1]

schlottere
schlotterest
schlottere
schlotteren
schlotteret
schlotteren

2. Konjunktiv

schlotterte
schlottertest
schlotterte
schlotterten
schlottertet
schlotterten

Futur 1

werde schlottern
wirst schlottern
wird schlottern
werden schlottern
werdet schlottern
werden schlottern

1. Konjunktiv [2]

würde schlottern
würdest schlottern
würde schlottern
würden schlottern
würdet schlottern
würden schlottern

Diverses

schlotter!
schlottert!
schlotteren Sie!
geschlottert
schlotternd

1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie

Vertaal Matrix voor schlottern:

Werkwoord	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
darra	beben; frieren; frösteln; schaudern; schlottern; schnattern; zittern; zähneklappern	beben; bibbern; brennen; erschüttern; flimmern; frösteln; hin und her bewegen; klopfen; stoßen; unruhig warten auf etwas; vibrieren; zittern; zucken
huttra	beben; frieren; frösteln; schaudern; schlottern; schnattern; zittern; zähneklappern	beben; bibbern; frösteln; grausen; sich grausen; sich gruseln; vibrieren; zittern; zucken
skaka	beben; frieren; frösteln; schaudern; schlottern; schnattern; zittern; zähneklappern	beben; bibbern; erschüttern; flimmern; grausen; hin und her bewegen; in Krämpfen liegen; schwenken; schütteln; sich grausen; sich gruseln; stoßen; umschütteln; vibrieren; zittern; zucken

Synoniemen voor "schlottern":

beuteln; bibbern; erschauern; frieren; frösteln; schaudern; schauern; unter der Kälte leiden; zittern

Wiktionary: schlottern

Cross Translation:

From	To	Via
• schlottern	→ bäva; dallra; darra; skälva	↔ trembler — Être agité de petites et fréquentes secousses. (Sens général)

Schlottern:

Schlottern [das ~] zelfstandig naamwoord

Schlottern (Zittern)
rysning; skälvning; darrning
- rysning [-en] zelfstandig naamwoord
- skälvning [-en] zelfstandig naamwoord
- darrning [-en] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor Schlottern:

Zelfstandig Naamwoord	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
darrning	Schlottern; Zittern	Beben; Erschütterung; Triller; Vibration; Zittern
rysning	Schlottern; Zittern	Tremor; Zittern
skälvning	Schlottern; Zittern	Tremor; Zittern

Verwante vertalingen van schlottern

vor Angst schlottern