Overzicht
Duits naar Zweeds: Meer gegevens...
- Bindung:
-
Wiktionary:
- Bindung → bindning, legato, relation, förbindelse
Duits
Uitgebreide vertaling voor Bindung (Duits) in het Zweeds
Bindung:
-
die Bindung (Gebundenheit; Band; Bündnis; Verbindung; Affinität)
-
die Bindung (Verbindung; Anschluß; Beziehung; Gemeinschaft; Verband; Einheitlichkeit; Zusammenhang)
-
die Bindung (Pakt; Vertrag; Bund; Liga; Genossenschaft; Verbindung; Bündnis; Verband; Körperschaft; Korporation; Gebundenheit)
-
die Bindung (Lautstärke; Spalte; Binde; Decke; Auflage; Band; Ausgabe; Diele; Spannung; Bande; Auflegung)
-
die Bindung (Datenbindung)
-
die Bindung
Vertaal Matrix voor Bindung:
Synoniemen voor "Bindung":
Wiktionary: Bindung
Bindung
noun
-
Musik: Anweisung, aufeinanderfolgende Töne ohne akustische Unterbrechung zu spielen
-
Physik: Zusammenhalt von Elementarteilchen
- Bindung → bindning
-
Chemie: Zusammenhalt verschiedener Atome oder Moleküle
- Bindung → bindning
-
Handwerk: fester Halt von Materialien (Gewebe, Balken)
- Bindung → bindning
-
Sport: Vorrichtung zum Anschnallen eines Sportgerätes, zum Beispiel von Schier, Eislaufschuh oder Steigeisen
- Bindung → bindning
-
Psychologie: stetiger emotionaler Kontakt eines Menschen zum Mitmenschen, inneres Verhaftetsein eines Individuums an andere Personen
-
Verbundenheit, enge Beziehung
- Bindung → förbindelse; bindning
Zweeds
Uitgebreide vertaling voor Bindung (Zweeds) in het Duits
Bindung: (*Woord en zin splitter gebruikt)
- binda: festlegen; fesseln; binden; zurren; festzurren; anlegen; ketten; befestigen; anbinden; Wickel; schnüren; anknöpfen; knebeln; ködern; festmachen; verknoten; vertäuen; festbinden; festschnallen; Damenbinde; zusammenbinden; Monatsbinde; Wickelbinde; mit der Schlinge fangen; festknüpfen; festknöpfen
- ung: jung; jugendlich