Besuch: vertaling Duits

Overzicht

Duits naar Zweeds: Meer gegevens...

Duits

Uitgebreide vertaling voor Besuch (Duits) in het Zweeds

der Besuch (Aufwartung)
besök; gäster
- besök [-ett] zelfstandig naamwoord
- gäster zelfstandig naamwoord
der Besuch (Eingeladene; Gäste; Gast; Logiergast; Besucher; Hausgast; Tischgast)
gäst; besökare
- gäst [-en] zelfstandig naamwoord
- besökare [-en] zelfstandig naamwoord
der Besuch (Besucher; Gäste; Gast; Logiergast; Hausgast; Eingeladene)
gäst; övernattningsgäst; nattgäst
- gäst [-en] zelfstandig naamwoord
- övernattningsgäst zelfstandig naamwoord
- nattgäst [-en] zelfstandig naamwoord

Zelfstandig Naamwoord	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
besök	Aufwartung; Besuch	Gast; Treffer
besökare	Besuch; Besucher; Eingeladene; Gast; Gäste; Hausgast; Logiergast; Tischgast	Besucher; Gäste; Klientel; Kundenkreis; Kundschaft
gäst	Besuch; Besucher; Eingeladene; Gast; Gäste; Hausgast; Logiergast; Tischgast	Gast
gäster	Aufwartung; Besuch	Tischgäste
nattgäst	Besuch; Besucher; Eingeladene; Gast; Gäste; Hausgast; Logiergast
övernattningsgäst	Besuch; Besucher; Eingeladene; Gast; Gäste; Hausgast; Logiergast	Logiergäste

Besuch

noun

Person oder Personen, die ^[1] tätigen
- Besuch → besök
vorübergehendes Aufsuchen des Aufenthaltsorts einer Person, vorübergehendes Aufsuchen eines Gebäudes oder einer Institution auf eigene Initiative
- Besuch → besök

Cross Translation:

From	To	Via
• Besuch	→ besök	↔ call — social visit
• Besuch	→ besök; visit	↔ visit — single act of visiting
• Besuch	→ besök; visit	↔ visite — Action d’aller voir quelqu’un par civilité ou par devoir. (Sens général).