Overzicht
Duits
Uitgebreide vertaling voor gesprenkelt (Duits) in het Zweeds
gesprenkelt:
-
gesprenkelt (getupft; getüpfelt; gestrichelt)
spräcklig; tigrerad; tigrerat; spräckligt; fläckigt-
spräcklig bijvoeglijk naamwoord
-
tigrerad bijvoeglijk naamwoord
-
tigrerat bijvoeglijk naamwoord
-
spräckligt bijvoeglijk naamwoord
-
fläckigt bijvoeglijk naamwoord
-
Vertaal Matrix voor gesprenkelt:
Bijwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
fläckigt | gesprenkelt; gestrichelt; getupft; getüpfelt | fleckig; gefleckt |
spräcklig | gesprenkelt; gestrichelt; getupft; getüpfelt | |
spräckligt | gesprenkelt; gestrichelt; getupft; getüpfelt | |
tigrerad | gesprenkelt; gestrichelt; getupft; getüpfelt | |
tigrerat | gesprenkelt; gestrichelt; getupft; getüpfelt |
Synoniemen voor "gesprenkelt":
Wiktionary: gesprenkelt
gesprenkelt vorm van sprenkeln:
-
sprenkeln (tüpfeln)
-
sprenkeln (tüpfeln)
märka med små fläckar; pricka-
märka med små fläckar werkwoord (märker med små fläckar, märkte med små fläckar, märkt med små fläckar)
-
-
sprenkeln (tüpfeln)
-
sprenkeln (besprenkeln; sprengen; besprengen; einsprengen)
Conjugations for sprenkeln:
Präsens
- sprenkele
- sprenkelst
- sprenkelt
- sprenkelen
- sprenkelt
- sprenkelen
Imperfekt
- sprenkelte
- sprenkeltest
- sprenkelte
- sprenkelten
- sprenkeltet
- sprenkelten
Perfekt
- habe gesprenkelt
- hast gesprenkelt
- hat gesprenkelt
- haben gesprenkelt
- habt gesprenkelt
- haben gesprenkelt
1. Konjunktiv [1]
- sprenkele
- sprenkelest
- sprenkele
- sprenkelen
- sprenkelet
- sprenkelen
2. Konjunktiv
- sprenkelte
- sprenkeltest
- sprenkelte
- sprenkelten
- sprenkeltet
- sprenkelten
Futur 1
- werde sprenkeln
- wirst sprenkeln
- wird sprenkeln
- werden sprenkeln
- werdet sprenkeln
- werden sprenkeln
1. Konjunktiv [2]
- würde sprenkeln
- würdest sprenkeln
- würde sprenkeln
- würden sprenkeln
- würdet sprenkeln
- würden sprenkeln
Diverses
- sprenkel!
- sprenkelt!
- sprenkelen Sie!
- gesprenkelt
- sprenkelnd
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie
Vertaal Matrix voor sprenkeln:
Zelfstandig Naamwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
doppa i | Eintauchen; Tränken; Untertauchen | |
Werkwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
bespruta | besprengen; besprenkeln; einsprengen; sprengen; sprenkeln | besprengen; bespritzen; besprühen; einspritzen |
beströ | besprengen; besprenkeln; einsprengen; sprengen; sprenkeln | ausbaggern; dreggen |
bestänka | besprengen; besprenkeln; einsprengen; sprengen; sprenkeln | |
doppa i | sprenkeln; tüpfeln | |
märka med små fläckar | sprenkeln; tüpfeln | |
pricka | sprenkeln; tüpfeln | stricheln |
strila | besprengen; besprenkeln; einsprengen; sprengen; sprenkeln | abtropfen; auslecken; nieseln; trödeln |
stänka | besprengen; besprenkeln; einsprengen; sprengen; sprenkeln | ausgießen; ausreiben; ausschütten; ausstreichen; ausstreuen; aussäen; besprengen; bespritzen; besprühen; einspritzen; plätschern; schütten; streuen; stürzen; verteilen |