Home ->Woordenboeken ->Duits/Zweeds ->Zoek: Senke

Duitse en Zweedse zoekresultaten voor: Senke

Overzicht
Duits naar Zweeds:   Meer gegevens...
  1. Senke:
  2. senken:
  3. Wiktionary:

Duits

Uitgebreide vertaling voor Senke (Duits) in het Zweeds

Senke:

Senke [die ~] zelfstandig naamwoord

  1. die Senke (Tal; Bergtal; Niederung)
    bergallé
  2. die Senke (Einsenkung; Mulde; Niederung; Bodensenkung)
    försjunkning av marken
  3. die Senke (Tal; Mulde; Niederung; Bergtal)
    dal
    • dal [-en] zelfstandig naamwoord
  4. die Senke (Niederung; Tiefe; Delle; )
    djupgång
  5. die Senke
    kanalmottagare

Vertaal Matrix voor Senke:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
bergallé Bergtal; Niederung; Senke; Tal
dal Bergtal; Mulde; Niederung; Senke; Tal
djupgång Bodensenkung; Delle; Einsenkung; Mulde; Niederung; Niedrigkeit; Senke; Senkung; Tiefe
försjunkning av marken Bodensenkung; Einsenkung; Mulde; Niederung; Senke
Not SpecifiedVerwante vertalingenAndere vertalingen
kanalmottagare Senke

Synoniemen voor "Senke":


Wiktionary: Senke

Senke
noun
  1. Geografie: flache Vertiefung im Boden
Cross Translation:
FromToVia
• Senke → dal ↔ vallei — een laagte tussen bergen
• Senke → dal ↔ valley — elongated depression between hills or mountains
• Senke → depression ↔ bassin — Zone géographique en dépression

senken:

senken werkwoord (senke, senkst, senkt, senkte, senktet, gesenkt)

  1. senken (abrutschen; einsacken; durchfallen; )
    slänga; kasta
    • slänga werkwoord (slänger, slängde, slängt)
    • kasta werkwoord (kastar, kastade, kastat)
  2. senken (abpreisen; reduzieren; herabsetzen)
    reducera
    • reducera werkwoord (reducerar, reducerade, reducerat)
  3. senken (niedriger machen; reduzieren; herabsetzen)
    reducera; minska; sänka
    • reducera werkwoord (reducerar, reducerade, reducerat)
    • minska werkwoord (minskar, minskade, minskat)
    • sänka werkwoord (sänker, sänkte, sänkt)
  4. senken (sinken; untergehen; versinken; )
    sjunka; gå under
    • sjunka werkwoord (sjunker, sjönk, sjunkit)
    • gå under werkwoord (går under, gick under, gått under)
  5. senken (durchtränken; imprägnieren; trenken)
    imprägnera
    • imprägnera werkwoord (imprägnerar, imprägnerade, imprägnerat)

Conjugations for senken:

Präsens
  1. senke
  2. senkst
  3. senkt
  4. senken
  5. senkt
  6. senken
Imperfekt
  1. senkte
  2. senktest
  3. senkte
  4. senkten
  5. senktet
  6. senkten
Perfekt
  1. habe gesenkt
  2. hast gesenkt
  3. hat gesenkt
  4. haben gesenkt
  5. habt gesenkt
  6. haben gesenkt
1. Konjunktiv [1]
  1. senke
  2. senkest
  3. senke
  4. senken
  5. senket
  6. senken
2. Konjunktiv
  1. senkte
  2. senktest
  3. senkte
  4. senkten
  5. senktet
  6. senkten
Futur 1
  1. werde senken
  2. wirst senken
  3. wird senken
  4. werden senken
  5. werdet senken
  6. werden senken
1. Konjunktiv [2]
  1. würde senken
  2. würdest senken
  3. würde senken
  4. würden senken
  5. würdet senken
  6. würden senken
Diverses
  1. senk!
  2. senkt!
  3. senken Sie!
  5. gesenkt
  6. senkend
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie

Vertaal Matrix voor senken:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
gå under Wegsacken
kasta Schmeißen; Werfen; Wurf
sjunka Wegsacken
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
gå under einsinken; einstürzen; fallen; herunterrutschen; senken; sichsenken; sickern; sinken; umkommen; untergehen; versenken; versinken abrutschen; einbrechen; einsacken; einsinken; einstürzen; fallen; glitschen; nach unten gehen; schrumpfen; versinken; zurückgehen
imprägnera durchtränken; imprägnieren; senken; trenken
kasta abrutschen; aus Zink; durchfallen; durchrasseln; einnicken; einpacken; einsacken; einschlafen; einschlummern; einsinken; einstürzen; fallen; galvanisieren; herabsacken; herunterrutschen; sausen; segeln; senken; setzen; sickern; sinken; versenken; versinken; verzinken; zinken abwerfen; entledigen; pfeffern; schmeißen; sich von etwas entledigen; werfen
minska herabsetzen; niedriger machen; reduzieren; senken abbauen; abkürzen; abnehmend; abschwächen; einschrumpfen; einschränken; fallen; fortnehmen; geringer werden; herabmindern; herabsetzen; herabwürdigen; kürzen; lindern; mildern; mindern; minimalisieren; mäßigen; nachlassen; reduzieren; rückgängig machen; schlechter werden; schmälern; schrumpfen; schwinden; schwindend; schwächen; setzen; sinken; sparen; verkleinern; verknappen; verkürzen; vermindern; verringern; versiegen; wegnehmen; weniger werden; zurückdrehen; zurückgehen; zurückschicken; zurückschrauben; zurücksenden; zusammengehen
reducera abpreisen; herabsetzen; niedriger machen; reduzieren; senken die Ausgaben einschränken; einschränken; lang einkochen zum eindicken; mindern; minimalisieren; reduzieren; sich einschränken; sparsamer leben; vermindern
sjunka einsinken; einstürzen; fallen; herunterrutschen; senken; sichsenken; sickern; sinken; umkommen; untergehen; versenken; versinken geringer werden; herabsteigen; heruntersteigen; nach unten gehen; nach unten laufen; niedergehen; schlechter werden; schrumpfen; schwinden; sinken; vermindern; verringern; versenken; weniger werden
slänga abrutschen; aus Zink; durchfallen; durchrasseln; einnicken; einpacken; einsacken; einschlafen; einschlummern; einsinken; einstürzen; fallen; galvanisieren; herabsacken; herunterrutschen; sausen; segeln; senken; setzen; sickern; sinken; versenken; versinken; verzinken; zinken entledigen; los werden; pfeffern; reißen; schmeißen; sich von etwas entledigen; werfen; zerren; ziehen
sänka herabsetzen; niedriger machen; reduzieren; senken herablassen; hinunterbringen; schrumpfen; schwinden
Not SpecifiedVerwante vertalingenAndere vertalingen
minska Abgang; Lagerabgang

Synoniemen voor "senken":


Wiktionary: senken

Cross Translation:
FromToVia
• senken → förnedra; förödmjuka ↔ abaisser — Mettre en position plus basse, faire descendre, diminuer la hauteur.







Uw gratis, snelle en simpele vertaal woordenboek

Copyright © 2000-2024 Interglot ®

Pagina gepresenteerd in 0.0701 seconde
Page rendered in 1.0 seconds