Duits
Uitgebreide vertaling voor Klein (Duits) in het Zweeds
klein:
-
klein (unter dem Mindestmaß; äußerst klein; winzig; knapp; minderwertig)
litet; liten; underlägsen; obetydligt; underlägset-
litet bijvoeglijk naamwoord
-
liten bijvoeglijk naamwoord
-
underlägsen bijvoeglijk naamwoord
-
obetydligt bijvoeglijk naamwoord
-
underlägset bijvoeglijk naamwoord
-
-
klein (minimal; gering; geringfügig)
-
klein (dürftig; spärlich; schmächtig; miserabel; empfindlich; knapp; schwach; winzig; geringfügig; sparsam; mager; hager; kläglich; eng; fein; schlecht; gering; hohl; dünn; öde; karg; hinfällig; schlapp; hilflos; schlaff; schäbig; handlich; unscheinbar; ungültig; zerbrechlich; flau; schütter; nichtig; vergänglich; gedrungen; grundlos; kärglich; schadhaft; gebrechlich; schwächlich; kränklich; sehrklein)
-
klein (erbärmlich; schäbig)
-
klein (äußerst klein)
pytteliten-
pytteliten bijvoeglijk naamwoord
-
-
klein (kleinkariert; engstirnig; kleinmütig; genau; knapp; eng; gering; gewerblich; beschränkt; geizig; bürgerlich; kleinlich; borniert; knickrig; kleinbürgerlich)
brackig; småborgerligt; brackigt; kälkborgerligt; småborgerlig-
brackig bijvoeglijk naamwoord
-
småborgerligt bijvoeglijk naamwoord
-
brackigt bijvoeglijk naamwoord
-
kälkborgerligt bijvoeglijk naamwoord
-
småborgerlig bijvoeglijk naamwoord
-
Vertaal Matrix voor klein:
Synoniemen voor "klein":
Wiktionary: klein
klein
Cross Translation:
adjective
-
unbedeutend
- klein → liten
-
als Kleinbuchstabe, in Kleinbuchstaben oder mit kleinem Anfangsbuchstaben
- klein → liten
-
von geringem Ausmaß
- klein → liten
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• klein | → liten | ↔ little — small in size |
• klein | → yngre; lille- | ↔ little — (of a sibling) younger |
• klein | → småaktig; liten; obetydlig | ↔ petty — Little, trifling, or inconsiderable, as a petty fault |
• klein | → kort | ↔ short — of a person, of comparatively little height |
• klein | → liten | ↔ small — not large |
• klein | → liten; ung | ↔ small — young |
• klein | → liten | ↔ wee — small, little |
• klein | → liten | ↔ klein — van geringe grootte |
• klein | → kort | ↔ bref — Petit de taille |
• klein | → lätt | ↔ léger — Dont le poids est faible, qui ne pèse guère. |
• klein | → liten | ↔ petit — De taille réduite. |
• klein | → liten; ung | ↔ petit — Jeune. |