Overzicht
Duits naar Zweeds:   Meer gegevens...
  1. Gast:
  2. Wiktionary:
Zweeds naar Duits:   Meer gegevens...
  1. gäst:
  2. Wiktionary:


Duits

Uitgebreide vertaling voor Gast (Duits) in het Zweeds

Gast:

Gast [der ~] zelfstandig naamwoord

  1. der Gast (Eingeladene; Gäste; Besuch; )
    gäst; besökare
    • gäst [-en] zelfstandig naamwoord
    • besökare [-en] zelfstandig naamwoord
  2. der Gast (Besucher; Gäste; Logiergast; )
    gäst; övernattningsgäst; nattgäst
  3. der Gast (Passagier; Reisende; Flugreisende; Insasse; Fluggast)
    passagerare; resande
  4. der Gast
    besök; gäst
    • besök [-ett] zelfstandig naamwoord
    • gäst [-en] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor Gast:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
besök Gast Aufwartung; Besuch; Treffer
besökare Besuch; Besucher; Eingeladene; Gast; Gäste; Hausgast; Logiergast; Tischgast Besucher; Gäste; Klientel; Kundenkreis; Kundschaft
gäst Besuch; Besucher; Eingeladene; Gast; Gäste; Hausgast; Logiergast; Tischgast
nattgäst Besuch; Besucher; Eingeladene; Gast; Gäste; Hausgast; Logiergast
passagerare Fluggast; Flugreisende; Gast; Insasse; Passagier; Reisende Fahrgast; Fahrgäste; Insassen; Passagier; Passagiere; Schiffspassagier
resande Fluggast; Flugreisende; Gast; Insasse; Passagier; Reisende Fahrgast; Sich erheben
övernattningsgäst Besuch; Besucher; Eingeladene; Gast; Gäste; Hausgast; Logiergast Logiergäste
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
resande ambulant; herumreisend; herumziehend; umherreisend

Synoniemen voor "Gast":


Wiktionary: Gast

Gast
noun
  1. Seemannssprache: Besatzungsmitglied mit bestimmter Aufgabe und mit niederem Rang (Matrose, Mannschaften)
  2. Person, die unentgeltlich oder gegen Entgelt beherbergen, bewirten oder befördern wirdWikipedia|Gast

Cross Translation:
FromToVia
Gast gäst guest — recipient of hospitality
Gast gäst; hotellgäst guest — patron, customer
Gast gästartist; gäst guest — invited performer
Gast gäst; besökare visitor — guest
Gast gäst gast — wie ergens ontvangen, verwelkomd of op een bijzondere wijze behandeld wordt
Gast bordsgäst convive — Personne qui se trouver à un repas avec d’autres.

Verwante vertalingen van Gast



Zweeds

Uitgebreide vertaling voor Gast (Zweeds) in het Duits

gast:


Synoniemen voor "gast":


Wiktionary: gast

gast
noun
  1. Seemannssprache: Besatzungsmitglied mit bestimmter Aufgabe und mit niederem Rang (Matrose, Mannschaften)

Cross Translation:
FromToVia
gast Gespenst; Geist; Phantom; Spuk; Erscheinung ghost — spirit appearing after death
gast Matrose matelot — marine|fr Celui, celle qui fait partie de l’équipage manœuvrier d’un bâtiment de mer. — note On dit plutôt aujourd’hui marin, et le féminin est rare, le mot matelote désignant une spécialité culinaire.

gäst:

gäst [-en] zelfstandig naamwoord

  1. gäst (besökare)
    die Gäste; der Gast; der Eingeladene; der Besuch; der Logiergast; die Besucher; der Hausgast; der Tischgast
    • Gäste [die ~] zelfstandig naamwoord
    • Gast [der ~] zelfstandig naamwoord
    • Eingeladene [der ~] zelfstandig naamwoord
    • Besuch [der ~] zelfstandig naamwoord
    • Logiergast [der ~] zelfstandig naamwoord
    • Besucher [die ~] zelfstandig naamwoord
    • Hausgast [der ~] zelfstandig naamwoord
    • Tischgast [der ~] zelfstandig naamwoord
  2. gäst (övernattningsgäst; nattgäst)
    die Gäste; der Gast; der Logiergast; der Hausgast; der Besucher; der Eingeladene; der Besuch
    • Gäste [die ~] zelfstandig naamwoord
    • Gast [der ~] zelfstandig naamwoord
    • Logiergast [der ~] zelfstandig naamwoord
    • Hausgast [der ~] zelfstandig naamwoord
    • Besucher [der ~] zelfstandig naamwoord
    • Eingeladene [der ~] zelfstandig naamwoord
    • Besuch [der ~] zelfstandig naamwoord
  3. gäst (besök)
    der Gast
    • Gast [der ~] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor gäst:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
Besuch besökare; gäst; nattgäst; övernattningsgäst besök; gäster
Besucher besökare; gäst; nattgäst; övernattningsgäst besökare; museumbesökare
Eingeladene besökare; gäst; nattgäst; övernattningsgäst
Gast besök; besökare; gäst; nattgäst; övernattningsgäst passagerare; resande
Gäste besökare; gäst; nattgäst; övernattningsgäst besökare; klientel; kundkrets
Hausgast besökare; gäst; nattgäst; övernattningsgäst
Logiergast besökare; gäst; nattgäst; övernattningsgäst
Tischgast besökare; gäst middagsgäst

Synoniemen voor "gäst":


Wiktionary: gäst

gäst
noun
  1. Person, die unentgeltlich oder gegen Entgelt beherbergen, bewirten oder befördern wirdWikipedia|Gast

Cross Translation:
FromToVia
gäst Gast guest — recipient of hospitality
gäst Gast guest — patron, customer
gäst Gast guest — invited performer
gäst Besucher; Besucherin; Gast; Gästin visitor — guest
gäst Gast gast — wie ergens ontvangen, verwelkomd of op een bijzondere wijze behandeld wordt

Verwante vertalingen van Gast