Overzicht
Duits naar Zweeds:   Meer gegevens...
  1. Apfel:
  2. Äpfel:
  3. Wiktionary:


Duits

Uitgebreide vertaling voor Apfel (Duits) in het Zweeds

Apfel:

Apfel [der ~] zelfstandig naamwoord

  1. der Apfel
    äpple; ätäpple

Vertaal Matrix voor Apfel:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
äpple Apfel
ätäpple Apfel

Synoniemen voor "Apfel":

  • Apfelfrucht; Kernobst; Sammelbalgfrucht

Wiktionary: Apfel

Apfel
noun
  1. rundliche Frucht des Apfelbaums mit Schale, Fruchtfleisch und Kerngehäuse

Cross Translation:
FromToVia
Apfel äpple apple — fruit
Apfel äpple pomme — Fruit

Äpfel:

Äpfel [die ~] zelfstandig naamwoord

  1. die Äpfel
    äpplen

Vertaal Matrix voor Äpfel:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
äpplen Äpfel