Handel: vertaling Duits

Overzicht

Duits naar Zweeds: Meer gegevens...

Handel:
- marknad; affärer; handel; kommers; transaktion; affär; yrke; profession; förhandling
Wiktionary:
- Handel → affär, handel
- Handel → handel, transaktion, affär

Zweeds naar Duits: Meer gegevens...

handel:
- Handel; Geschäfte; Kommerzie; Passate
Wiktionary:
- handel → Handel, Geschäft
- handel → Kommerz, Handel, Verkehr, Warenverkehr

Duits

Uitgebreide vertaling voor Handel (Duits) in het Zweeds

Handel:

Handel [der ~] zelfstandig naamwoord

der Handel (Güterhandel; Kaufhandel)
marknad
- marknad [-en] zelfstandig naamwoord
der Handel (Kommerzie; Geschäfte)
affärer; handel; kommers
- affärer zelfstandig naamwoord
- handel [-en] zelfstandig naamwoord
- kommers [-en] zelfstandig naamwoord
der Handel (Transaktion; Geschäft; Geschäfte)
transaktion; affär
- transaktion [-en] zelfstandig naamwoord
- affär [-en] zelfstandig naamwoord
der Handel (Handwerk; Gewerbe; Wirtschaft; Kaufhandel; Erwerb; Beruf; Branche)
yrke; profession
- yrke [-ett] zelfstandig naamwoord
- profession [-en] zelfstandig naamwoord
der Handel (Geschäftsverkehr; Handelsverkehr)
förhandling
- förhandling [-en] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor Handel:

Zelfstandig Naamwoord	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
affär	Geschäft; Geschäfte; Handel; Transaktion	Affäre; Angelegenheit; Frage; Geschäft; Laden; Sache; Verkauf; Vertrieb
affärer	Geschäfte; Handel; Kommerzie	Affäre; Angelegenehiten; Angelegenheit; Beschäftigungen; Beziehung; Geschäfte; Kopplung; Sache; Tätigkeiten; Verbindung; Volkswirtschaft; Wirtschaft; Ökonomie
förhandling	Geschäftsverkehr; Handel; Handelsverkehr	gerichtliche Anhörung
handel	Geschäfte; Handel; Kommerzie	Passate
kommers	Geschäfte; Handel; Kommerzie
marknad	Güterhandel; Handel; Kaufhandel	Jahrmarkt; Jahrmärkte; Kermis; Kirchweih; Markt; Rummelplatz
profession	Beruf; Branche; Erwerb; Gewerbe; Handel; Handwerk; Kaufhandel; Wirtschaft	Beruf; Job
transaktion	Geschäft; Geschäfte; Handel; Transaktion	Buchung; Transaktion
yrke	Beruf; Branche; Erwerb; Gewerbe; Handel; Handwerk; Kaufhandel; Wirtschaft	Beruf; Branche; Fach; Job; Metier

Synoniemen voor "Handel":

Deal; Geschäft
Geschäftsverkehr; Kommerz; Wirtschaft

Wiktionary: Handel

Handel

noun

das Treffen einer geschäftlichen Vereinbarung
- Handel → affär
der Kauf oder Verkauf von Waren
- Handel → handel

Cross Translation:

From	To	Via
• Handel	→ handel	↔ commerce — large scale trade
• Handel	→ transaktion; affär	↔ deal — instance of buying or selling
• Handel	→ handel	↔ trade — buying and selling

Computer vertaling door derden:

Verwante vertalingen van Handel

Handel treiben

Zweeds

Uitgebreide vertaling voor Handel (Zweeds) in het Duits

handel:

handel [-en] zelfstandig naamwoord

handel (kommers; affärer)
der Handel; die Geschäfte; Kommerzie
- Handel [der ~] zelfstandig naamwoord
- Geschäfte [die ~] zelfstandig naamwoord
- Kommerzie [das ~] zelfstandig naamwoord
handel (branscher; yrken; affärsgrenar)
die Passate
- Passate [die ~] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor handel:

Zelfstandig Naamwoord	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
Geschäfte	affärer; handel; kommers	affär; affärer; angelägenheter; depå; lager; magasin; transaktion; världsliga affärer; världsliga saker
Handel	affärer; handel; kommers	affär; förhandling; marknad; profession; transaktion; yrke
Kommerzie	affärer; handel; kommers
Passate	affärsgrenar; branscher; handel; yrken

Synoniemen voor "handel":

affärer; affärsverksamhet; kommers; köpenskap

Wiktionary: handel

handel

noun

der Kauf oder Verkauf von Waren
- Handel → handel
ohne Plural: Gesamtmenge der Transaktionen im Handel
- Geschäft → handel; marknad; affär

Cross Translation:

From	To	Via
• handel	→ Kommerz; Handel	↔ commerce — large scale trade
• handel	→ Handel; Kommerz	↔ trade — buying and selling
• handel	→ Verkehr; Warenverkehr	↔ traffic — commercial transportation or exchange of goods

Computer vertaling door derden:

Duitse en Zweedse zoekresultaten voor: Handel

Uitgebreide vertaling voor Handel (Duits) in het Zweeds

Handel:

Handel [der ~] zelfstandig naamwoord

der Handel (Güterhandel; Kaufhandel)

der Handel (Kommerzie; Geschäfte)

der Handel (Transaktion; Geschäft; Geschäfte)

der Handel (Handwerk; Gewerbe; Wirtschaft; Kaufhandel; Erwerb; Beruf; Branche)

der Handel (Geschäftsverkehr; Handelsverkehr)

Vertaal Matrix voor Handel:

Synoniemen voor "Handel":

Wiktionary: Handel

Verwante vertalingen van Handel

Uitgebreide vertaling voor Handel (Zweeds) in het Duits

handel:

handel [-en] zelfstandig naamwoord

handel (kommers; affärer)

handel (branscher; yrken; affärsgrenar)

Vertaal Matrix voor handel:

Synoniemen voor "handel":

Wiktionary: handel

Verwante vertalingen van Handel