Home ->Woordenboeken ->Duits/Zweeds ->Zoek: Ansteckung

Duitse en Zweedse zoekresultaten voor: Ansteckung

Overzicht

Duits naar Zweeds: Meer gegevens...

Ansteckung:
- infektion; kontamination; besmittelse; smitta
Wiktionary:
- Ansteckung → smitta

Duits

Uitgebreide vertaling voor Ansteckung (Duits) in het Zweeds

Ansteckung:

Ansteckung [die ~] zelfstandig naamwoord

die Ansteckung
infektion; kontamination; besmittelse
- infektion [-en] zelfstandig naamwoord
- kontamination [-en] zelfstandig naamwoord
- besmittelse zelfstandig naamwoord
die Ansteckung (Infektion; Entzündung)
infektion; smitta
- infektion [-en] zelfstandig naamwoord
- smitta [-en] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor Ansteckung:

Zelfstandig Naamwoord	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
besmittelse	Ansteckung
infektion	Ansteckung; Entzündung; Infektion
kontamination	Ansteckung
smitta	Ansteckung; Entzündung; Infektion	die ansteckende Wirkung
Werkwoord	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
smitta		anstecken; infizieren; verseuchen

Synoniemen voor "Ansteckung":

Infektion; Kontamination

Wiktionary: Ansteckung

Ansteckung

noun

Übertragung einer Krankheit
- Ansteckung → smitta