Overzicht
Duits naar Zweeds:   Meer gegevens...
  1. Kratzer:
  2. Wiktionary:


Duits

Uitgebreide vertaling voor Kratzer (Duits) in het Zweeds

Kratzer:

Kratzer [der ~] zelfstandig naamwoord

  1. der Kratzer (Schramme)
    rispa; skrapa
    • rispa [-en] zelfstandig naamwoord
    • skrapa [-ett] zelfstandig naamwoord
  2. der Kratzer (Schramme)
    litet skrubbsår
  3. der Kratzer (Strich; Schnörkel; Zug; Einschnitt; Federstrich)
    streck; penndrag
    • streck [-ett] zelfstandig naamwoord
    • penndrag [-ett] zelfstandig naamwoord
  4. der Kratzer (Kratzeisen)
    krafsare; klottrare
  5. der Kratzer (Schaber; Schabeisen)
    skrapare
  6. der Kratzer (Spatel; Schaber)
    spatel
    • spatel [-en] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor Kratzer:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
klottrare Kratzeisen; Kratzer
krafsare Kratzeisen; Kratzer
litet skrubbsår Kratzer; Schramme
penndrag Einschnitt; Federstrich; Kratzer; Schnörkel; Strich; Zug Federstrich
rispa Kratzer; Schramme
skrapa Kratzer; Schramme Bestrafung; Ermahnung; Harke; Rechen; Rüffel; Rüge; Tadel; Verweis; Zurechtweisung
skrapare Kratzeisen; Kratzer; Schabeisen; Schaber Eisenschaber
spatel Kratzer; Schaber; Spatel
streck Einschnitt; Federstrich; Kratzer; Schnörkel; Strich; Zug Federstrich; Linie; Strich
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
skrapa abkratzen; harken; kratzen; kritzeln; rechen

Synoniemen voor "Kratzer":


Wiktionary: Kratzer

Kratzer
noun
  1. kleine bis mittelgroße Wunde oder Beschädigung, die durch bewegte Berührung mit einem spitzen Gegenstand hervorgerufen wurde

Cross Translation:
FromToVia
Kratzer repa scratch — disruption or mark on a surface