Arm: vertaling Duits

Overzicht

Duits naar Zweeds: Meer gegevens...

arm:
- fattig; fattigt; pank; nödlidande; underprivilegierad; utfattig; utfattigt
Wiktionary:
- Arm → arm
- Arm → arm, sektion, gren, kvist
- arm → fattig, arm, stackars
- arm → fattig, stackars, miserabel, arm, olycklig, behövande, fattig som en spåkråtta

Zweeds naar Duits: Meer gegevens...

arm:
- unglückliche; Ärmste; Schlucker
ärm:
- Ärmel; Muff
armé:
- Armee; Kriegsmacht; Landtruppen; Militär; Streitmacht; Landmacht; Heer; Heeresmacht; Heerschar
Wiktionary:
- arm → arm
- arm → Arm
- arm → Arm, unglücklich, arm, erbärmlich
- ärm → Ärmel
- ärm → Ärmel, Durchgang
- armé → Heer, Armee
- armé → Armee, Heer, Landstreitkräfte, Heeresamt, Militär

Duits

Uitgebreide vertaling voor Arm (Duits) in het Zweeds

arm:

arm bijvoeglijk naamwoord

arm
fattig; fattigt
- fattig bijvoeglijk naamwoord
- fattigt bijvoeglijk naamwoord
arm
pank
- pank bijvoeglijk naamwoord
arm (notleidend)
nödlidande
- nödlidande bijvoeglijk naamwoord
arm (bedürftig)
underprivilegierad
- underprivilegierad bijvoeglijk naamwoord
arm (bedürftig)
utfattig; utfattigt
- utfattig bijvoeglijk naamwoord
- utfattigt bijvoeglijk naamwoord

Vertaal Matrix voor arm:

Bijwoord	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
fattig	arm	dünn; dürftig; dürr; empfindlich; eng; fein; flau; gebrechlich; gedrungen; gering; geringfügig; grundlos; hager; handlich; hilflos; hinfällig; hohl; karg; klein; kläglich; knapp; kränklich; kärglich; mager; miserabel; nichtig; schadhaft; schal; schlaff; schlapp; schlecht; schmächtig; schofel; schwach; schwächlich; schäbig; schütter; sehrklein; sparsam; spärlich; trocken; unfruchtbar; ungültig; unscheinbar; vergänglich; winzig; zerbrechlich; öde
fattigt	arm	armselig; dünn; dürftig; dürr; empfindlich; eng; fein; flau; gebrechlich; gedrungen; gering; geringfügig; grundlos; hager; handlich; hilflos; hinfällig; hohl; karg; klein; kläglich; knapp; kränklich; kärglich; mager; miserabel; nichtig; schadhaft; schal; schlaff; schlapp; schlecht; schmächtig; schofel; schwach; schwächlich; schäbig; schütter; sehrklein; sparsam; spärlich; trocken; unfruchtbar; ungültig; unscheinbar; vergänglich; winzig; zerbrechlich; ärmlich; öde
nödlidande	arm; notleidend	bettelarm; mittellos; total verarmt
pank	arm	abgebrannt; blank; mit leerer Tasche; pleite
underprivilegierad	arm; bedürftig
utfattig	arm; bedürftig	bettelarm; brotlos; total veramrt
utfattigt	arm; bedürftig	brotlos

Synoniemen voor "arm":

Wiktionary: arm

arm

adjective

selten vorkommend
- arm → fattig; arm
gering ausgestattet mit
- arm → arm; fattig
mittellos, kein Geld besitzend
- arm → fattig
bedauernswert
- arm → arm; stackars

Cross Translation:

From	To	Via
• arm	→ fattig	↔ poor — with no possessions or money
• arm	→ stackars; miserabel	↔ poor — to be pitied
• arm	→ arm; fattig; olycklig	↔ malheureux — Qui porte malheur, qui annonce ou qui cause du malheur. (Sens général)
• arm	→ fattig; behövande	↔ pauvre — Qui est dans la pauvreté.
• arm	→ fattig som en spåkråtta	↔ pauvre comme Job — Très pauvre.

Arm:

Synoniemen voor "Arm":

obere Extremität; Akre; Extremität; Glied

Wiktionary: Arm

Arm

noun

(meist technisch oder übertragen): Bauteil oder Bestandteile, die in der Form einem Arm ähneln
- Arm → arm
Anatomie: ein paariges Körperteil beim Menschen, das sich zwischen Rumpf und Hand befindet; Vorderextremität
- Arm → arm

Cross Translation:

From	To	Via
• Arm	→ arm	↔ arm — portion of the upper appendage from shoulder to wrist
• Arm	→ arm	↔ arm — lichaamsdeel
• Arm	→ sektion; gren; kvist	↔ branche — Traductions à trier suivant le sens
• Arm	→ arm	↔ bras — Membre

Verwante vertalingen van Arm

Zweeds

Uitgebreide vertaling voor Arm (Zweeds) in het Duits

arm:

arm [-en] zelfstandig naamwoord

arm (olycklig; vrak)
der unglückliche; der Ärmste; der Schlucker
- unglückliche [der ~] zelfstandig naamwoord
- Ärmste [der ~] zelfstandig naamwoord
- Schlucker [der ~] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor arm:

Zelfstandig Naamwoord	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
Schlucker	arm; olycklig; vrak	blixt; stackare; sväljare; åskvigg
unglückliche	arm; olycklig; vrak
Ärmste	arm; olycklig; vrak

Synoniemen voor "arm":

påver; fattig

Wiktionary: arm

arm

adjective

gering ausgestattet mit
- arm → arm; fattig
selten vorkommend
- arm → fattig; arm
bedauernswert
- arm → arm; stackars

noun

(meist technisch oder übertragen): Bauteil oder Bestandteile, die in der Form einem Arm ähneln
- Arm → arm
Anatomie: ein paariges Körperteil beim Menschen, das sich zwischen Rumpf und Hand befindet; Vorderextremität
- Arm → arm

Cross Translation:

From	To	Via
• arm	→ Arm	↔ arm — portion of the upper appendage from shoulder to wrist
• arm	→ Arm	↔ arm — lichaamsdeel
• arm	→ Arm	↔ bras — Membre
• arm	→ unglücklich; arm; erbärmlich	↔ malheureux — Qui porte malheur, qui annonce ou qui cause du malheur. (Sens général)

ärm:

ärm [-en] zelfstandig naamwoord

ärm
der Ärmel; der Muff
- Ärmel [der ~] zelfstandig naamwoord
- Muff [der ~] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor ärm:

Zelfstandig Naamwoord	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
Muff	ärm
Ärmel	ärm

Wiktionary: ärm

ärm

noun

der Teil eines Kleidungsstücks, der den Arm bedeckt
- Ärmel → ärm

Cross Translation:

From	To	Via
• ärm	→ Ärmel	↔ mouw — dat deel van een kledingstuk dat de armen omvat
• ärm	→ Ärmel	↔ sleeve — part of a garment that covers the arm
• ärm	→ Ärmel; Durchgang	↔ manche — vête\|fr Partie du vêtement, de forme et de dimension variable, dans laquelle on passe le bras et qui le recouvre en totalité ou en partie.

armé:

armé [-en] zelfstandig naamwoord

armé (beväpnade styrkor; styrka)
die Armee; die Kriegsmacht; die Landtruppen; Militär; die Streitmacht; die Landmacht; Heer; die Heeresmacht
- Armee [die ~] zelfstandig naamwoord
- Kriegsmacht [die ~] zelfstandig naamwoord
- Landtruppen [die ~] zelfstandig naamwoord
- Militär [das ~] zelfstandig naamwoord
- Streitmacht [die ~] zelfstandig naamwoord
- Landmacht [die ~] zelfstandig naamwoord
- Heer [das ~] zelfstandig naamwoord
- Heeresmacht [die ~] zelfstandig naamwoord
armé (marktrupper)
die Landmacht; Heer; die Landtruppen
- Landmacht [die ~] zelfstandig naamwoord
- Heer [das ~] zelfstandig naamwoord
- Landtruppen [die ~] zelfstandig naamwoord
armé
Armee; die Heerschar
- Armee [das ~] zelfstandig naamwoord
- Heerschar [die ~] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor armé:

Zelfstandig Naamwoord	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
Armee	armé; beväpnade styrkor; styrka	arbetslag; besättning; försvarsmakt; stridskrafter; stridsmakt
Heer	armé; beväpnade styrkor; marktrupper; styrka	arbetslag; besättning; markstridskrafter; stridskrafter; stridsmakt
Heeresmacht	armé; beväpnade styrkor; styrka	stridskrafter; stridsmakt
Heerschar	armé
Kriegsmacht	armé; beväpnade styrkor; styrka	stridskrafter; stridsmakt
Landmacht	armé; beväpnade styrkor; marktrupper; styrka	stridskrafter; stridsmakt
Landtruppen	armé; beväpnade styrkor; marktrupper; styrka
Militär	armé; beväpnade styrkor; styrka	militär; soldat; stridskrafter; stridsmakt
Streitmacht	armé; beväpnade styrkor; styrka	stridskrafter; stridsmakt

Synoniemen voor "armé":

här

Wiktionary: armé

armé

noun

Gesamtheit der Streitkräfte eines Staates
- Heer → här; armé
Gesamtheit der Landstreitkräfte eines Staates
- Heer → här; armé
übertragen: sehr große Anzahl an Personen mit gleichen Ziel oder Verhalten
- Armee → här; armé
die gesamten organisierten militärischen Streitkräfte eines Staates
- Armee → armé
ursprünglich: bewaffnete Landmacht, Heer, Heeresabteilung
- Armee → här; armé

Cross Translation:

From	To	Via
• armé	→ Armee; Heer; Landstreitkräfte	↔ army — military force concerned mainly with ground operations
• armé	→ Heeresamt	↔ army — government agency in charge of a state's army
• armé	→ Armee; Militär; Heer	↔ armée — ensemble structuré de soldats

Duitse en Zweedse zoekresultaten voor: Arm

Uitgebreide vertaling voor Arm (Duits) in het Zweeds

arm:

arm bijvoeglijk naamwoord

arm

arm

arm (notleidend)

arm (bedürftig)

arm (bedürftig)

Vertaal Matrix voor arm:

Synoniemen voor "arm":

Wiktionary: arm

Arm:

Synoniemen voor "Arm":

Wiktionary: Arm

Verwante vertalingen van Arm

Uitgebreide vertaling voor Arm (Zweeds) in het Duits

arm:

arm [-en] zelfstandig naamwoord

arm (olycklig; vrak)

Vertaal Matrix voor arm:

Synoniemen voor "arm":

Wiktionary: arm

ärm:

ärm [-en] zelfstandig naamwoord

ärm

Vertaal Matrix voor ärm:

Wiktionary: ärm

armé:

armé [-en] zelfstandig naamwoord

armé (beväpnade styrkor; styrka)

armé (marktrupper)

armé

Vertaal Matrix voor armé:

Synoniemen voor "armé":

Wiktionary: armé

Verwante vertalingen van Arm