Home ->Woordenboeken ->Duits/Zweeds ->Zoek: verspeisen

Duitse en Zweedse zoekresultaten voor: verspeisen

Overzicht
Duits naar Zweeds:   Meer gegevens...
  1. verspeisen:

Duits

Uitgebreide vertaling voor verspeisen (Duits) in het Zweeds

verspeisen:

verspeisen werkwoord (verspeise, verspeist, verspeiste, verspeistet, verspeist)

  1. verspeisen (aufessen; essen; speisen; verzehren)
    äta; käka; spisa
    • äta werkwoord (äter, åt, ätit)
    • käka werkwoord (käkar, käkade, käkat)
    • spisa werkwoord (spisar, spisade, spisat)
  2. verspeisen (aufessen; essen; speisen; verzehren; aufzehren)
    äta; avsluta; äta upp
    • äta werkwoord (äter, åt, ätit)
    • avsluta werkwoord (avslutar, avslutade, avslutat)
    • äta upp werkwoord (äter upp, åt upp, ätit upp)
  3. verspeisen (aufessen; speisen; verzehren; aufzehren)
    äta; konsumera; äta upp
    • äta werkwoord (äter, åt, ätit)
    • konsumera werkwoord (konsumerar, konsumerade, konsumerat)
    • äta upp werkwoord (äter upp, åt upp, ätit upp)
  4. verspeisen (nagen; knabbern; essen; )
    knapra; gnaga
    • knapra werkwoord (knaprar, knaprade, knaprat)
    • gnaga werkwoord (gnagar, gnagade, gnagat)
  5. verspeisen (aufessen; konsumieren; bunkeren; )
    förbruka; konsumera
    • förbruka werkwoord (förbrukar, förbrukade, förbrukat)
    • konsumera werkwoord (konsumerar, konsumerade, konsumerat)
  6. verspeisen (hinunterschlucken; nehmen; verschlucken; )
    svälja ner
    • svälja ner werkwoord (sväljer ner, sväljde ner, svalt ner)

Conjugations for verspeisen:

Präsens
  1. verspeise
  2. verspeist
  3. verspeist
  4. verspeisen
  5. verspeist
  6. verspeisen
Imperfekt
  1. verspeiste
  2. verspeistest
  3. verspeiste
  4. verspeisten
  5. verspeistet
  6. verspeisten
Perfekt
  1. habe verspeist
  2. hast verspeist
  3. hat verspeist
  4. haben verspeist
  5. habt verspeist
  6. haben verspeist
1. Konjunktiv [1]
  1. verspeise
  2. verspeisest
  3. verspeise
  4. verspeisen
  5. verspeiset
  6. verspeisen
2. Konjunktiv
  1. verspeisete
  2. verspeisetest
  3. verspeisete
  4. verspeiseten
  5. verspeisetet
  6. verspeiseten
Futur 1
  1. werde verspeisen
  2. wirst verspeisen
  3. wird verspeisen
  4. werden verspeisen
  5. werdet verspeisen
  6. werden verspeisen
1. Konjunktiv [2]
  1. würde verspeisen
  2. würdest verspeisen
  3. würde verspeisen
  4. würden verspeisen
  5. würdet verspeisen
  6. würden verspeisen
Diverses
  1. verspeis!
  2. verspeist!
  3. verspeisen Sie!
  5. verspeist
  6. verspeisend
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie

Vertaal Matrix voor verspeisen:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
avsluta Abkriegen; Beenden
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
avsluta aufessen; aufzehren; essen; speisen; verspeisen; verzehren abmachen; abschließen; aufhören; aufwickeln; aufwinden; ausbekommen; aushaben; auskriegen; beenden; enden; ergehen; erledigen; fertig bringen; fertigbringen; fertigmachen; fertigstellen; herunterfahren; hingelangen; hinkommen; komplettieren; vervollkommnen; vervollständigen; vollbringen; vollenden; zu Ende sein; zuendespielen
förbruka aufbrauchen; aufessen; auffressen; aufzehren; bunkeren; essen; füttern; gebrauchen; hineinstopfen; hinunterschlingen; hinunterschlucken; konsumieren; laben; schlucken; speisen; stopfen; verspeisen; verwerten; verzehren; zu Abend essen abnutzen; aufbrauchen; gebrauchen; verbrauchen; verderben; vergeuden; vergießen; verhunzen; verkrümeln; vermasseln; vermurksen; verpfuschen; verschleißen; verschwenden; vertun
gnaga aufessen; essen; knabbern; nagen; speisen; verspeisen; verzehren anbeißen; anfressen; eitern; fortwuchern; knabbern; nagen; weiterwuchern
knapra aufessen; essen; knabbern; nagen; speisen; verspeisen; verzehren essen; knabbern; nagen; speisen
konsumera aufbrauchen; aufessen; auffressen; aufzehren; bunkeren; essen; füttern; gebrauchen; hineinstopfen; hinunterschlingen; hinunterschlucken; konsumieren; laben; schlucken; speisen; stopfen; verspeisen; verwerten; verzehren; zu Abend essen aufarbeiten; aufbrauchen; aufmachen; aufnehmen; aufsetzen; aufstellen; aufwenden; aufzehren; ausbeuten; ausfertigen; gebrauchen; konsumieren; verbrauchen; verwirken; verzehren; zehren
käka aufessen; essen; speisen; verspeisen; verzehren
spisa aufessen; essen; speisen; verspeisen; verzehren
svälja ner aufessen; auffressen; bunkern; einstecken; fressen; futtern; genießen; hereinkriegen; hineinstopfen; hinunterschlingen; hinunterschlucken; nehmen; schlingen; schlucken; schwelgen; stopfen; verschlingen; verschlucken; verspeisen; vertilgen; verzehren; ätzen
äta aufessen; aufzehren; essen; speisen; verspeisen; verzehren ernähren; erquicken; essen; laben; lunchen
äta upp aufessen; aufzehren; essen; speisen; verspeisen; verzehren ernähren; erquicken; laben

Synoniemen voor "verspeisen":


Computer vertaling door derden:






Uw gratis, snelle en simpele vertaal woordenboek

Copyright © 2000-2024 Interglot ®

Pagina gepresenteerd in 0.1784 seconde
Page rendered in 1.0 seconds