Home ->Woordenboeken ->Duits/Zweeds ->Zoek: Kniff

Duitse en Zweedse zoekresultaten voor: Kniff

Overzicht
Duits naar Zweeds:   Meer gegevens...
  1. Kniff:
  2. kneifen:
  3. Wiktionary:

Duits

Uitgebreide vertaling voor Kniff (Duits) in het Zweeds

Kniff:

Kniff [der ~] zelfstandig naamwoord

  1. der Kniff (Geschicklichkeit; Kunst; Künste; )
    händighet; duktighet; skicklighet
  2. der Kniff (Kunstgriff; Behendigkeit; Ausflug; Trick)
    konstskap; möjligheten
  3. der Kniff (Handgriff; Griff; Henkel; )
    grepp; fattning; fast tag
  4. der Kniff (Beule; Eindruck; Delle; )
    märke; bula; buckla
    • märke [-ett] zelfstandig naamwoord
    • bula [-en] zelfstandig naamwoord
    • buckla [-en] zelfstandig naamwoord
  5. der Kniff (List; Trick; Spitzfindigkeit; )
    trick; list
    • trick [-ett] zelfstandig naamwoord
    • list [-en] zelfstandig naamwoord
  6. der Kniff (Manöver; Trick; Kunstgriff)
    trick
    • trick [-ett] zelfstandig naamwoord
  7. der Kniff (Trick; Kunststück; Kunstgriff)
    knep; trick; påhitt
    • knep [-ett] zelfstandig naamwoord
    • trick [-ett] zelfstandig naamwoord
    • påhitt [-ett] zelfstandig naamwoord
  8. der Kniff (Trick)
    knep; trick; gimmickar
    • knep [-ett] zelfstandig naamwoord
    • trick [-ett] zelfstandig naamwoord
    • gimmickar zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor Kniff:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
buckla Beule; Delle; Eindruck; Eindrücke; Einsenkung; Einstülpung; Kniff; Verbeulung
bula Beule; Delle; Eindruck; Eindrücke; Einsenkung; Einstülpung; Kniff; Verbeulung Aufgedunsenheit; Aufgeschwollenheit; Beule; Schwellung; Verletzung; Verwundung
duktighet Fertigkeit; Gelehrtheit; Geschicklichkeit; Geschicktheit; Gewandtheit; Kenntnis; Kniff; Kunst; Künste; Sachverstand; Trick; Tüchtigkeit; Wissen
fast tag Griff; Handgriff; Henkel; Kniff; Kunstgriff; Stiel; Trick
fattning Griff; Handgriff; Henkel; Kniff; Kunstgriff; Stiel; Trick
gimmickar Kniff; Trick
grepp Griff; Handgriff; Henkel; Kniff; Kunstgriff; Stiel; Trick Festnehmen; Festpacken
händighet Fertigkeit; Gelehrtheit; Geschicklichkeit; Geschicktheit; Gewandtheit; Kenntnis; Kniff; Kunst; Künste; Sachverstand; Trick; Tüchtigkeit; Wissen
knep Kniff; Kunstgriff; Kunststück; Trick Kapriole
konstskap Ausflug; Behendigkeit; Kniff; Kunstgriff; Trick
list Dreistigkeit; Gerissenheit; Gewandtheit; Gewieftheit; Kniff; List; Pfiffigkeit; Schlauheit; Spitzfindigkeit; Trick; Witzigkeit Abgefeimtheit; Durchtriebenheit; Geriebenheit; Gerissenheit; Gewandtheit; Gewieftheit; Verschlagenheit
märke Beule; Delle; Eindruck; Eindrücke; Einsenkung; Einstülpung; Kniff; Verbeulung Abzeichen; Fabrikmarke; Gütezeichen; Handelsmarke; Handelszeichen; Logo; Marke; Markenzeichen; Notiztag; RFID-Transponder; Schlaufe; Schleife; Schlinge; Schutzmarke; Tag; Warenzeichen; Zeichen; Zickzackkurve
möjligheten Ausflug; Behendigkeit; Kniff; Kunstgriff; Trick Glaubhaftigkeit; Glaubwürdigkeit; Plausibilität; Zuverlässigkeit
påhitt Kniff; Kunstgriff; Kunststück; Trick
skicklighet Fertigkeit; Gelehrtheit; Geschicklichkeit; Geschicktheit; Gewandtheit; Kenntnis; Kniff; Kunst; Künste; Sachverstand; Trick; Tüchtigkeit; Wissen Begabung; Behendigkeit; Eignung; Fertigkeit; Fähigkeit; Geschicklichkeit; Geschicktheit; Kapazität; Kenntnisse; Kunst; Können; Könnerschaft; Leistungsfähigkeit; Qualität; Reichtum; Sachverstand; Tauglichkeit; Tüchtigkeit; Vermögen; Wissen
trick Dreistigkeit; Gerissenheit; Gewandtheit; Gewieftheit; Kniff; Kunstgriff; Kunststück; List; Manöver; Pfiffigkeit; Schlauheit; Spitzfindigkeit; Trick; Witzigkeit Lauer

Synoniemen voor "Kniff":


kneifen:

kneifen werkwoord (kneife, kneifst, kneift, kniff, knifft, gekniffen)

  1. kneifen (zwicken; klemmen; zwacken)
    komma till korta; bli utan
    • komma till korta werkwoord (kommer till korta, komm till korta, kommit till korta)
    • bli utan werkwoord (blir utan, blev utan, blivit utan)
  2. kneifen (zwicken; drücken; spannen; schnüren)
    pressa; krama; klämma; nypa
    • pressa werkwoord (pressar, pressade, pressat)
    • krama werkwoord (kramar, kramade, kramat)
    • klämma werkwoord (klämmer, klämmde, klämmt)
    • nypa werkwoord (nypar, nypade, nypat)

Conjugations for kneifen:

Präsens
  1. kneife
  2. kneifst
  3. kneift
  4. kneifen
  5. kneift
  6. kneifen
Imperfekt
  1. kniff
  2. knifst
  3. kniff
  4. kniffen
  5. knifft
  6. kniffen
Perfekt
  1. habe gekniffen
  2. hast gekniffen
  3. hat gekniffen
  4. haben gekniffen
  5. habt gekniffen
  6. haben gekniffen
1. Konjunktiv [1]
  1. kneife
  2. kneifest
  3. kneife
  4. kneifen
  5. kneifet
  6. kneifen
2. Konjunktiv
  1. kniff
  2. kniffst
  3. kniff
  4. kniffen
  5. knifft
  6. kniffen
Futur 1
  1. werde kneifen
  2. wirst kneifen
  3. wird kneifen
  4. werden kneifen
  5. werdet kneifen
  6. werden kneifen
1. Konjunktiv [2]
  1. würde kneifen
  2. würdest kneifen
  3. würde kneifen
  4. würden kneifen
  5. würdet kneifen
  6. würden kneifen
Diverses
  1. kneif!
  2. kneift!
  3. kneifen Sie!
  5. gekniffen
  6. kneifend
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie

Vertaal Matrix voor kneifen:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
klämma Klammer; Klammerhaken; Klemme; Klemmhefter; Krampe; Kuhklaue; Wundklammer
krama Knüffeln; Kuscheln; Liebkoserei; Schmusen; Schmuserei
nypa Kneifen; Wegschnappen
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
bli utan klemmen; kneifen; zwacken; zwicken
klämma drücken; kneifen; schnüren; spannen; zwicken drücken; klemmen; knellen; quetschen; zudrücken; zukneifen
komma till korta klemmen; kneifen; zwacken; zwicken
krama drücken; kneifen; schnüren; spannen; zwicken drücken; knellen; knuddeln; kosen; kuscheln; liebkosen; quetschen; schmusen; streicheln; umarmen; umschlingen; zudrücken; zukneifen
nypa drücken; kneifen; schnüren; spannen; zwicken drücken; festklemmen; festkneifen; klauen; knellen; quetschen; rauben; stehlen; wegschnappen
pressa drücken; kneifen; schnüren; spannen; zwicken andrücken; aufbügeln; ausbügeln; ausdrücken; auspressen; bügeln; dringen; festdrücken; glattbügeln; glätten; hinaufdrücken; keilen; pressen; quetschen; schanghaien; schieben; zudrücken; zukneifen

Synoniemen voor "kneifen":

  • um etwas herumdrücken
  • drücken; Eiertanz; einen Eiertanz aufführen

Wiktionary: kneifen

kneifen
  1. (transitiv) die Haut eines Lebewesens stark zwischen zwei Fingern zusammenquetschen (um Schmerz zu erzeugen, auf sich aufmerksam zu machen oder Ähnliches)
  2. (transitiv) etwas zusammenquetschen
  3. (transitiv) übertragen: vor einer Handlung zurückschrecken
Cross Translation:
FromToVia
• kneifen → nypa ↔ pinch — to squeeze a small amount of skin







Uw gratis, snelle en simpele vertaal woordenboek

Copyright © 2000-2024 Interglot ®

Pagina gepresenteerd in 0.0469 seconde
Page rendered in 1.0 seconds