Overzicht
Duits naar Zweeds:   Meer gegevens...
  1. Abteil:
  2. Wiktionary:


Duits

Uitgebreide vertaling voor Abteil (Duits) in het Zweeds

Abteil:

Abteil [das ~] zelfstandig naamwoord

  1. Abteil (Verschlag; Box; Gehäuse; )
    kartong; låda; förvaringslåda

Vertaal Matrix voor Abteil:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
förvaringslåda Abteil; Box; Büchse; Dose; Flugschreiber; Gefäß; Gehäuse; Kapsel; Karton; Kasten; Kittchen; Klo; Loch; Schachtel; Schuppen; Verschlag
kartong Abteil; Box; Büchse; Dose; Flugschreiber; Gefäß; Gehäuse; Kapsel; Karton; Kasten; Kittchen; Klo; Loch; Schachtel; Schuppen; Verschlag Karton; Pappdeckel; Pappe; Pappkarton; Pappschachtel
låda Abteil; Box; Büchse; Dose; Flugschreiber; Gefäß; Gehäuse; Kapsel; Karton; Kasten; Kittchen; Klo; Loch; Schachtel; Schuppen; Verschlag Aufbewahungskarton; Behälter; Büchse; Dose; Gefäß; Karton; Kiste; Konserve; Lade; Schachtel; Schubfach; Schublade; Tresor; Verpackung; Vorratsdose
OverVerwante vertalingenAndere vertalingen
låda Kiste

Synoniemen voor "Abteil":


Wiktionary: Abteil

Abteil
Cross Translation:
FromToVia
Abteil avdelning compartment — chamber
Abteil kupé compartimentcase ; division.