Home ->Woordenboeken ->Duits/Zweeds ->Zoek: grau

Duitse en Zweedse zoekresultaten voor: grau

Overzicht

Duits naar Zweeds: Meer gegevens...

grau:
- trist; askgrå; askgrått; grått; glanslös; mulet; mulen; glanslöst
Grau:
- gråhet
Wiktionary:
- grau → grå
- grau → grå, dyster, tråkig, trist
- Grau → grå

Duits

Uitgebreide vertaling voor grau (Duits) in het Zweeds

grau:

grau bijvoeglijk naamwoord

grau (graufarbig; greis; finster; dumpf; farblos; falb; dumpfig; düster; flau; glanzlos)
trist
- trist bijvoeglijk naamwoord
grau (blaß; fahl; bleich; farblos)
askgrå; askgrått
- askgrå bijvoeglijk naamwoord
- askgrått bijvoeglijk naamwoord
grau (nicht hell; matt; dumpfig; stumpf; schwach; hohl; blind; schlapp; schlaff; flau; farblos; beschlagen; glanzlos)
grått; glanslös; mulet; mulen; glanslöst
- grått bijvoeglijk naamwoord
- glanslös bijvoeglijk naamwoord
- mulet bijvoeglijk naamwoord
- mulen bijvoeglijk naamwoord
- glanslöst bijvoeglijk naamwoord
grau (glanzlos; beschlagen; matt; stumpf; trüb; dumpf; trübe; farblos; mattiert)
mulet; mulen
- mulet bijvoeglijk naamwoord
- mulen bijvoeglijk naamwoord

Vertaal Matrix voor grau:

Bijwoord	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
askgrå	blaß; bleich; fahl; farblos; grau	aschengrau; fahlgrau
askgrått	blaß; bleich; fahl; farblos; grau	aschengrau; fahlgrau
glanslös	beschlagen; blind; dumpfig; farblos; flau; glanzlos; grau; hohl; matt; nicht hell; schlaff; schlapp; schwach; stumpf	bleich; farblos; matt
glanslöst	beschlagen; blind; dumpfig; farblos; flau; glanzlos; grau; hohl; matt; nicht hell; schlaff; schlapp; schwach; stumpf	bleich; farblos; matt
grått	beschlagen; blind; dumpfig; farblos; flau; glanzlos; grau; hohl; matt; nicht hell; schlaff; schlapp; schwach; stumpf	alltäglich; atmosphärelos; gewöhnlich; gängig; keine Atmosphäre; ordinär; trivial
mulen	beschlagen; blind; dumpf; dumpfig; farblos; flau; glanzlos; grau; hohl; matt; mattiert; nicht hell; schlaff; schlapp; schwach; stumpf; trüb; trübe	bewölkt
mulet	beschlagen; blind; dumpf; dumpfig; farblos; flau; glanzlos; grau; hohl; matt; mattiert; nicht hell; schlaff; schlapp; schwach; stumpf; trüb; trübe	bewölkt
trist	dumpf; dumpfig; düster; falb; farblos; finster; flau; glanzlos; grau; graufarbig; greis	atmosphärelos; keine Atmosphäre

Synoniemen voor "grau":

altmodisch; bieder; hausbacken; unauffällig
mausgrau

Wiktionary: grau

grau

adjective

übertragen: trist
- grau → grå
übertragen: eigenschaftslos
- grau → grå
ohne Steigerung: Farbe, Mischung aus schwarz und weiß
- grau → grå

Cross Translation:

From	To	Via
• grau	→ grå	↔ gray — having a color somewhere between white and black, as the ash of an ember
• grau	→ dyster; tråkig; trist; grå	↔ gray — dreary, gloomy
• grau	→ grå	↔ grijs — de kleur grijs hebbend
• grau	→ grå	↔ gris — De couleur grise

Grau:

Grau [das ~] zelfstandig naamwoord

Grau (Grauheit; Fahlheit)
gråhet
- gråhet [-en] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor Grau:

Zelfstandig Naamwoord	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
gråhet	Fahlheit; Grau; Grauheit; Trostlosigkeit; Ödheit	Alter; Greisenalter

Wiktionary: Grau

Cross Translation:

From	To	Via
• Grau	→ grå	↔ gray — colour

Computer vertaling door derden:

Verwante vertalingen van grau

grau-braun