Duits
Uitgebreide vertaling voor schaden (Duits) in het Zweeds
schaden:
-
schaden (benachteiligen; behindern; schädigen; düpieren)
-
schaden (beschädigen; düpieren; anschlagen; verletzen; behindern; kränken; benachteiligen; schädigen)
-
schaden (antun)
-
schaden
-
schaden (beschädigen)
-
schaden (verletzen)
-
schaden (kränken; quetschen; düpieren; sichverwunden; verletzen; schädigen; verwunden)
-
schaden (Schaden zufügen)
-
schaden (schädlich)
skadlig för-
skadlig för werkwoord
-
Conjugations for schaden:
Präsens
- schade
- schadest
- schadet
- schaden
- schadet
- schaden
Imperfekt
- schadete
- schadetest
- schadete
- schadeten
- schadetet
- schadeten
Perfekt
- habe geschadet
- hast geschadet
- hat geschadet
- haben geschadet
- habt geschadet
- haben geschadet
1. Konjunktiv [1]
- schade
- schadest
- schade
- schaden
- schadet
- schaden
2. Konjunktiv
- schadete
- schadetest
- schadete
- schadeten
- schadetet
- schadeten
Futur 1
- werde schaden
- wirst schaden
- wird schaden
- werden schaden
- werdet schaden
- werden schaden
1. Konjunktiv [2]
- würde schaden
- würdest schaden
- würde schaden
- würden schaden
- würdet schaden
- würden schaden
Diverses
- schad!
- schadet!
- schaden Sie!
- geschadet
- schadend
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie
Vertaal Matrix voor schaden:
Synoniemen voor "schaden":
Schaden:
-
der Schaden (Beschädigung; Schäden; Schade; Schädigung; Verlust; Schadhaftigkeit)
-
der Schaden (Nachteil; Schade; Abbruch)
Vertaal Matrix voor Schaden:
Zelfstandig Naamwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
skada | Abbruch; Beschädigung; Nachteil; Schade; Schaden; Schadhaftigkeit; Schäden; Schädigung; Verlust | Abbruch; Beeinträchtigung; Benachteiligung; Beschwerde; Beschädigen; Blessur; Einbuße; Einsturz; Einstürze; Havarie; Haverei; Kränkung; Laster; Lästerung; Schande; Schmach; Schmähung; Schäden; Schädigung; Verletzen; Verletzung; Verleumdung; Verlust; Verlustposten; Verwundung; Wunde |
skadegörelse | Abbruch; Nachteil; Schade; Schaden | |
Werkwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
skada | Schmerz tun; angreifen; anschlagen; beeinträchtigen; behindern; benachteiligen; beschädigen; düpieren; entzweireißen; foltern; jemandem schaden; kasteien; kränken; martern; nachteilig sein für; peinigen; quetschen; schaden; schwächen; schädigen; schädigend; schänden; sichverwunden; verletzen; verwunden; zerbrechen; zerschlagen; zertrümmern; überfallen | |
Bijwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
skada | schade; verdrießlich; ärgerlich |
Synoniemen voor "Schaden":
Wiktionary: Schaden
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• Schaden | → skada | ↔ damage — abstract measure of something not being intact; harm |
• Schaden | → skada | ↔ detriment — harm, hurt, damage |
• Schaden | → haveri | ↔ avarie — marine|fr dommage survenir à un bâtiment ou aux marchandises dont il charger. |
• Schaden | → skada; förlust | ↔ dommage — Perte matérielle; dégât (sens général) |
• Schaden | → skada; åverkan | ↔ dégât — dommage, détérioration amener par un accident ou une cause violente. |
• Schaden | → förlust | ↔ préjudice — tort ; dommage. |
Schäden:
-
der Schäden (Beschädigung; Schade; Schaden; Schädigung; Verlust; Schadhaftigkeit)
-
der Schäden (Verletzung)
-
der Schäden (Verlust; Einsturz; Schädigung; Einstürze)
-
der Schäden
störande; oroligheter; oroande-
störande zelfstandig naamwoord
-
oroligheter zelfstandig naamwoord
-
oroande zelfstandig naamwoord
-
-
der Schäden (Verwundungen; Wunden)