Overzicht
Duits naar Zweeds: Meer gegevens...
-
knapp:
- åtsmitande; knapp; tight; i närheten; litet; liten; underlägsen; obetydligt; underlägset; smalt; trång; knappt; trångt; smal; skadat av torka; torrt; torr; uttorkat; förtorkat; förtorkad; fattigt; fattig; knapert; skral i kassan; halvpank; precis; exakt; inte överflödigt; brackig; småborgerligt; brackigt; småborgerlig; kälkborgerligt; koncis; kortfattat; koncist
- Wiktionary:
Zweeds naar Duits: Meer gegevens...
- knapp:
- knäpp:
- Wiktionary:
Duits
Uitgebreide vertaling voor knapp (Duits) in het Zweeds
knapp:
-
knapp (hauteng; enganliegend; straff; prall)
åtsmitande; knapp; tight-
åtsmitande bijvoeglijk naamwoord
-
knapp bijvoeglijk naamwoord
-
tight bijvoeglijk naamwoord
-
-
knapp (in-der-Nähe; nahe; naheliegend; dicht; nah; eng)
i närheten-
i närheten bijvoeglijk naamwoord
-
-
knapp (unter dem Mindestmaß; klein; äußerst klein; winzig; minderwertig)
litet; liten; underlägsen; obetydligt; underlägset-
litet bijvoeglijk naamwoord
-
liten bijvoeglijk naamwoord
-
underlägsen bijvoeglijk naamwoord
-
obetydligt bijvoeglijk naamwoord
-
underlägset bijvoeglijk naamwoord
-
-
knapp (eng; schmal)
-
knapp (mit wenig Platz; eng; schmal)
-
knapp (karg; trocken; dürr; kärglich; mager)
-
knapp (dürftig; spärlich; schmächtig; miserabel; empfindlich; klein; schwach; winzig; geringfügig; sparsam; mager; hager; kläglich; eng; fein; schlecht; gering; hohl; dünn; öde; karg; hinfällig; schlapp; hilflos; schlaff; schäbig; handlich; unscheinbar; ungültig; zerbrechlich; flau; schütter; nichtig; vergänglich; gedrungen; grundlos; kärglich; schadhaft; gebrechlich; schwächlich; kränklich; sehrklein)
-
knapp (armselig; empfindlich; schmächtig; winzig; geringfügig; eng; gering; karg; dürftig; hinfällig; schäbig; hager; ärmlich)
-
knapp (knapp bei Kasse sein; prall; straff; hauteng; klamm sein; enganliegend)
-
knapp (haarfein; genau; korrekt; eigen; pünktlich; sorgfältig; treffend; strikt; hauchdünn; akkurat; hauchzart; geleckt; haargenau; hauchfein; tipp-topp; haarscharf; haarklein; piekfein)
-
knapp (nicht im überfluss; gering)
inte överflödigt-
inte överflödigt bijvoeglijk naamwoord
-
-
knapp (kleinkariert; engstirnig; kleinmütig; genau; eng; klein; gering; gewerblich; beschränkt; geizig; bürgerlich; kleinlich; borniert; knickrig; kleinbürgerlich)
brackig; småborgerligt; brackigt; småborgerlig; kälkborgerligt-
brackig bijvoeglijk naamwoord
-
småborgerligt bijvoeglijk naamwoord
-
brackigt bijvoeglijk naamwoord
-
småborgerlig bijvoeglijk naamwoord
-
kälkborgerligt bijvoeglijk naamwoord
-
-
knapp (bündig; kurz; summarisch)
koncis; kortfattat; koncist-
koncis bijvoeglijk naamwoord
-
kortfattat bijvoeglijk naamwoord
-
koncist bijvoeglijk naamwoord
-
Vertaal Matrix voor knapp:
Synoniemen voor "knapp":
Verwante vertalingen van knapp
Zweeds
Uitgebreide vertaling voor knapp (Zweeds) in het Duits
knapp:
-
knapp
-
knapp
der Druckknopf -
knapp
-
knapp (skjortknapp)
-
knapp (knopp; kula; handtag; knöl; vred)
-
knapp (tryckknapp)
-
knapp (musknapp)
Vertaal Matrix voor knapp:
Synoniemen voor "knapp":
Wiktionary: knapp
knapp
Cross Translation:
adjective
-
wenig, knapp, unzureichend
-
gerade noch ausreichend, wenig; weniger werdend oder geworden
-
mit dem, was man zu geben bereit ist, zurückhaltend
-
bezüglich Bezahlung, Nahrung, Zeit, und so weiter knapp, gering bemessen
-
eng, knapp, streng, fest, straff
-
dünn, mager
-
Bedienelement von Geräten, das durch Druck ein Ereignis auslösen
-
Bedienelement einer grafischen Benutzeroberfläche
-
Bedienelement von Geräten, das durch Druck oder durch Drehen ein Ereignis auslösen
-
Gegenstand, der durch das durchstecken ein Knopfloch ein Kleidungsstück verschließt
-
kugelförmiger, meist verzierter Griff an Gegenständen oder Waffen
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• knapp | → Abzeichen | ↔ badge — distinctive mark |
• knapp | → Knopf | ↔ button — knob or small disc serving as a fastener |
• knapp | → Taste | ↔ button — a mechanical device meant to be pressed with a finger |
• knapp | → Taste | ↔ key — button on a typewriter or computer keyboard |
• knapp | → Taste; Klaviertaste | ↔ touche — Pièces d’ébène, d’ivoire, qui composent le clavier d’un orgue, d’un piano, d’un clavecin, etc |