Duits
Uitgebreide vertaling voor belagern (Duits) in het Zweeds
belagern:
-
belagern
Conjugations for belagern:
Präsens
- belagere
- belagerst
- belagert
- belageren
- belagert
- belageren
Imperfekt
- belagerte
- belagertest
- belagerte
- belagerten
- belagertet
- belagerten
Perfekt
- habe belagert
- hast belagert
- hat belagert
- haben belagert
- habt belagert
- haben belagert
1. Konjunktiv [1]
- belagere
- belagerest
- belagere
- belageren
- belageret
- belageren
2. Konjunktiv
- belagerte
- belagertest
- belagerte
- belagerten
- belagertet
- belagerten
Futur 1
- werde belagern
- wirst belagern
- wird belagern
- werden belagern
- werdet belagern
- werden belagern
1. Konjunktiv [2]
- würde belagern
- würdest belagern
- würde belagern
- würden belagern
- würdet belagern
- würden belagern
Diverses
- belager!
- belagert!
- belageren Sie!
- belagert
- belagerend
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie
Vertaal Matrix voor belagern:
Werkwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
belägra | belagern |