Befehl: vertaling Duits

Overzicht

Duits naar Zweeds: Meer gegevens...

Befehl:
- befallning; kommando; order; instruktion; uppgift; anvisning; vink; stickreplik
Wiktionary:
- Befehl → order, befallning, kommando
- Befehl → order, befallning, befäl, kommando

Duits

Uitgebreide vertaling voor Befehl (Duits) in het Zweeds

der Befehl (militärischer Befehl; Auftrag; Gebot; Heeresbefehl)
befallning; kommando
- befallning [-en] zelfstandig naamwoord
- kommando [-ett] zelfstandig naamwoord
der Befehl (Zwangsbefehl; Auftrag; Anweisung; Erlaß; Instruktion; Kommando; Weisung)
order; instruktion; befallning; uppgift; anvisning; vink; stickreplik
- order [-en] zelfstandig naamwoord
- instruktion [-en] zelfstandig naamwoord
- befallning [-en] zelfstandig naamwoord
- uppgift [-en] zelfstandig naamwoord
- anvisning [-en] zelfstandig naamwoord
- vink [-en] zelfstandig naamwoord
- stickreplik [-en] zelfstandig naamwoord
der Befehl
kommando
- kommando [-ett] zelfstandig naamwoord

Zelfstandig Naamwoord	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
anvisning	Anweisung; Auftrag; Befehl; Erlaß; Instruktion; Kommando; Weisung; Zwangsbefehl	Anweisung; Instruktion
befallning	Anweisung; Auftrag; Befehl; Erlaß; Gebot; Heeresbefehl; Instruktion; Kommando; Weisung; Zwangsbefehl; militärischer Befehl	Dienstbefehl; Dienstliche Anweisungen; Kommando; Oberbefehl; Schreiben
instruktion	Anweisung; Auftrag; Befehl; Erlaß; Instruktion; Kommando; Weisung; Zwangsbefehl	Aktion; Anweisung; Auftrag; Briefing; Dienstbefehle; Direktionen; Instruktion; Vorstände
kommando	Auftrag; Befehl; Gebot; Heeresbefehl; militärischer Befehl	Kommando; Kommandosoldat
order	Anweisung; Auftrag; Befehl; Erlaß; Instruktion; Kommando; Weisung; Zwangsbefehl	Auftrag; Ausschüsse; Bestellung; Bestellungen; Dienstbefehl; Dienstbefehle; Dienstliche Anweisungen; Kommando; Lieferung; Zustellung
stickreplik	Anweisung; Auftrag; Befehl; Erlaß; Instruktion; Kommando; Weisung; Zwangsbefehl
uppgift	Anweisung; Auftrag; Befehl; Erlaß; Instruktion; Kommando; Weisung; Zwangsbefehl	Arbeit; Aufgabe; Beschäftigung; Tätigkeit
vink	Anweisung; Auftrag; Befehl; Erlaß; Instruktion; Kommando; Weisung; Zwangsbefehl	Gebärde; Geste; Signal; Wink; Zeichen; Zeiger

Befehl

noun

verbindliche Anweisung (bei Militär, Polizei und ähnlichem)
- Befehl → order; befallning
kleinste Funktionseinheit eines Programmes in der Datenverarbeitung
- Befehl → kommando

Cross Translation:

From	To	Via
• Befehl	→ order; befallning	↔ behest — command, bidding
• Befehl	→ befallning; order	↔ order — command
• Befehl	→ befallning; befäl; kommando; order	↔ commandement — À trier

Computer vertaling door derden: