Overzicht
Duits naar Zweeds:   Meer gegevens...
  1. Panik:
  2. Wiktionary:
Zweeds naar Duits:   Meer gegevens...
  1. panik:
  2. Wiktionary:


Duits

Uitgebreide vertaling voor Panik (Duits) in het Zweeds

Panik:

Panik [die ~] zelfstandig naamwoord

  1. die Panik (Schrecken; Angst)
    ångest; rädsla; panik
    • ångest [-en] zelfstandig naamwoord
    • rädsla [-en] zelfstandig naamwoord
    • panik [-en] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor Panik:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
panik Angst; Panik; Schrecken Schreckreaktion
rädsla Angst; Panik; Schrecken Abscheu; Bestürztheit; Bestürzung; Entsetzen; Furcht; Schreck; Schreckbilder; Schrecken; Schreckgespenster; Schüchternheit; Verlegenheit; Ängste; Ängstlichkeit
ångest Angst; Panik; Schrecken

Synoniemen voor "Panik":

  • Grausen; Heidenangst; Herzensangst; Himmelangst; Höllenangst

Wiktionary: Panik

Panik
noun
  1. plötzlich auftretender Schrecken, plötzlich aufkommende Angst, schwer beherrschbarer, kontrollierbarer, von Angst und Schrecken geprägter Zustand in der Gruppendynamik und Interaktion, unter Umständen krankhafter Zustand der Psyche
  2. umgangssprachlich: Aufsehen, Hektik, Kritik, Stress

Cross Translation:
FromToVia
Panik panik panic — overpowering fright



Zweeds

Uitgebreide vertaling voor Panik (Zweeds) in het Duits

panik:

panik [-en] zelfstandig naamwoord

  1. panik (ångest; rädsla)
    die Panik; der Schrecken; die Angst
    • Panik [die ~] zelfstandig naamwoord
    • Schrecken [der ~] zelfstandig naamwoord
    • Angst [die ~] zelfstandig naamwoord
  2. panik
    die Schreckreaktion

Vertaal Matrix voor panik:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
Angst panik; rädsla; ångest förtryck; instängdhet; räddsla; ängsla
Panik panik; rädsla; ångest
Schrecken panik; rädsla; ångest avsky; avsmak; fasor; motvilja; rädsla; uppskrämd; vederstyggelse; vederstygglighet
Schreckreaktion panik

Wiktionary: panik

panik
noun
  1. plötzlich auftretender Schrecken, plötzlich aufkommende Angst, schwer beherrschbarer, kontrollierbarer, von Angst und Schrecken geprägter Zustand in der Gruppendynamik und Interaktion, unter Umständen krankhafter Zustand der Psyche
  2. umgangssprachlich: Aufsehen, Hektik, Kritik, Stress

Cross Translation:
FromToVia
panik Panik panic — overpowering fright