Home ->Woordenboeken ->Duits/Zweeds ->Zoek: zubereiten

Duitse en Zweedse zoekresultaten voor: zubereiten

Overzicht
Duits naar Zweeds:   Meer gegevens...
  1. zubereiten:
  2. Zubereiten:
  3. Wiktionary:

Duits

Uitgebreide vertaling voor zubereiten (Duits) in het Zweeds

zubereiten:

zubereiten werkwoord (zubereite, zubereitest, zubereitet, zuberitt, zuberittet, zuberitten)

  1. zubereiten (kochen)
    laga; koka; bereda
    • laga werkwoord (lagar, lagade, lagat)
    • koka werkwoord (kokar, kokade, kokat)
    • bereda werkwoord (beredar, beredde, berett)
  2. zubereiten (kochen)
    förbereda; göra i ordning; iordningställa
    • förbereda werkwoord (förbereder, förberedde, förberett)
    • göra i ordning werkwoord (gör i ordning, gjorde i ordning, gjort i ordning)
    • iordningställa werkwoord (iordningställer, iordningställde, iordningställt)
  3. zubereiten (marinieren; einlegen; konservieren)
    marinera
    • marinera werkwoord (marinerar, marinerade, marinerat)

Conjugations for zubereiten:

Präsens
  1. zubereite
  2. zubereitest
  3. zubereitet
  4. zubereiten
  5. zubereitt
  6. zubereiten
Imperfekt
  1. zuberitt
  2. zuberittest
  3. zuberitt
  4. zuberitten
  5. zuberittet
  6. zuberitten
Perfekt
  1. habe zuberitten
  2. hast zuberitten
  3. hat zuberitten
  4. haben zuberitten
  5. habt zuberitten
  6. haben zuberitten
1. Konjunktiv [1]
  1. zubereite
  2. zubereitest
  3. zubereite
  4. zubereiten
  5. zubereitet
  6. zubereiten
2. Konjunktiv
  1. zuberitte
  2. zuberittest
  3. zuberitte
  4. zuberitten
  5. zuberittet
  6. zuberitten
Futur 1
  1. werde zubereiten
  2. wirst zubereiten
  3. wird zubereiten
  4. werden zubereiten
  5. werdet zubereiten
  6. werden zubereiten
1. Konjunktiv [2]
  1. würde zubereiten
  2. würdest zubereiten
  3. würde zubereiten
  4. würden zubereiten
  5. würdet zubereiten
  6. würden zubereiten
Diverses
  1. zubereit!
  2. zubereitet!
  3. zubereiten Sie!
  5. zuberitten
  6. zubereitend
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie

Vertaal Matrix voor zubereiten:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
bereda kochen; zubereiten anrichten; bereiten
förbereda kochen; zubereiten Vorbereitungen treffen; anrichten; auslegen; bereiten; bereitlegen; bereitstellen; einarbeiten; einführen; einweisen; grundieren; vorarbeiten; vorbereiten; zurechtlegen
göra i ordning kochen; zubereiten Maßregeln treffen; in Ordnung bringen; klären; regeln
iordningställa kochen; zubereiten herrichten; qualifizieren
koka kochen; zubereiten erhitzen; garen; garkochen; kochen; sieden
laga kochen; zubereiten Löcher stopfen; ausbessern; beheben; beseitigen; deichseln; erneuern; fixen; flicken; gutmachen; hinkriegen; innovieren; lichterloh brennen; lodern; montieren; reparieren; restaurieren; stopfen; wiederaufbauen; wiedereinsetzen; wiederherstellen
marinera einlegen; konservieren; marinieren; zubereiten einkochen; einlegen; einmachen; einpökeln; einsalzen; konservieren

Synoniemen voor "zubereiten":


Wiktionary: zubereiten

Cross Translation:
FromToVia
• zubereiten → förbereda ↔ prepare — to make ready for eating or drinking

Zubereiten:

Zubereiten [das ~] zelfstandig naamwoord

  1. Zubereiten
    förberedning
  2. Zubereiten
    förberädande

Vertaal Matrix voor Zubereiten:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
förberedning Zubereiten Präparat
förberädande Zubereiten

Verwante vertalingen van zubereiten







Uw gratis, snelle en simpele vertaal woordenboek

Copyright © 2000-2024 Interglot ®

Pagina gepresenteerd in 0.0288 seconde
Page rendered in 1.0 seconds