Duits
Uitgebreide vertaling voor elend (Duits) in het Zweeds
elend:
-
elend (erbärmlich; schlecht; unpäßlich; miserabel)
eländigt; erbarmlig; erbarmligt-
eländigt bijvoeglijk naamwoord
-
erbarmlig bijvoeglijk naamwoord
-
erbarmligt bijvoeglijk naamwoord
-
-
elend (zerlumpt; armselig; verlottert; schäbig; mittellos; unansehnlich; ärmlich; armutig; verludert; schlottrig)
-
elend (katastrophal; unglücklich; unselig; verhängnisvoll; unheilvoll; unglückselig)
-
elend (katastrophal; unglücklich; verhängnisvoll; fatal; unglückselig; unselig; unheilvoll)
förskräckligt; förskräcklig; katastrofal; fatalt; katastrofalt-
förskräckligt bijvoeglijk naamwoord
-
förskräcklig bijvoeglijk naamwoord
-
katastrofal bijvoeglijk naamwoord
-
fatalt bijvoeglijk naamwoord
-
katastrofalt bijvoeglijk naamwoord
-
-
elend (himmelschreiend; schaudererregend; freudlos; furchtbar; grob; grausam; fürchterlich; betrübt; eingehend; gräßlich; einschneidend; empörend; schauderhaft; infam; grauenerregend)
-
elend
-
elend (klagend; kläglich; quengelig; nörglerisch; jammervoll)
-
elend (miserabel; erbärmlich; jämmerlich)
-
elend (miserabel)
hemsk; hemskt; förfärligt; gräslig; gräsligt-
hemsk bijvoeglijk naamwoord
-
hemskt bijvoeglijk naamwoord
-
förfärligt bijvoeglijk naamwoord
-
gräslig bijvoeglijk naamwoord
-
gräsligt bijvoeglijk naamwoord
-
Vertaal Matrix voor elend:
Synoniemen voor "elend":
Wiktionary: elend
elend
Cross Translation:
adjective
-
umgangssprachlich: sehr, besonders, groß
- elend → erbarmlig
-
jämmerlich, so dass die Missstände augenfällig sind
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• elend | → utfattig | ↔ misérable — Qui réduire à la misère ; qui inspirer la pitié. |
• elend | → fattig; behövande | ↔ pauvre — Qui est dans la pauvreté. |
Elend:
-
Elend (Unheil; Unglück; Katastrophe; Unglücksfall; Schicksalsschläge; Pech; Schicksalsschlag; Malheur; Not)
-
Elend (Armut; Not)
-
Elend (Notzustand; Not; Wende; Hilfsbedürftigkeit; Armut; Jammer; Alarm; Wendepunkt)
-
Elend (Schlamassel; Schwierigkeit; Sorge; Not)
-
Elend (Jämmerlichkeit)
-
Elend (Bedürftigkeit; Not; Armut; Mißgeschick; Rückschläge; Druck; Seuche; Katastrophe; Unglück; Schicksalsschläge; Schicksalsschlag; Hilfsbedürftigkeit; Ärmlichkeit)
-
Elend (Schlamassel; Unannehmlichkeit)
djuriskhet-
djuriskhet zelfstandig naamwoord
-
-
Elend (Schwierigkeit; Verdrießlichkeit; Last; Lästigkeit; Chagrin; Unbequemlichkeit; Griesgram; Stümperei; Trauer; Unannehmlichkeit; Gram; Scherereien; Schererei)
-
Elend (Unglück; Schicksalsschläge; Schicksalsschlag)