Overzicht
Duits naar Zweeds:   Meer gegevens...
  1. Klimax:
  2. Wiktionary:
Zweeds naar Duits:   Meer gegevens...
  1. klimax:
  2. Wiktionary:


Duits

Uitgebreide vertaling voor Klimax (Duits) in het Zweeds

Klimax:

Klimax [der ~] zelfstandig naamwoord

  1. der Klimax (Höhepunkt; Orgasmus)
    spets; höjdpunkt; topp; klimax
    • spets [-en] zelfstandig naamwoord
    • höjdpunkt [-en] zelfstandig naamwoord
    • topp zelfstandig naamwoord
    • klimax [-en] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor Klimax:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
höjdpunkt Höhepunkt; Klimax; Orgasmus Gipfel; Gipfelpunkt; Höhepunkt; Orgasmus; Spitze; Spitzenzeit; Stoßzeit; Zenit; hoher Festtag; höchster Punkt
klimax Höhepunkt; Klimax; Orgasmus Höhepunkt; Orgasmus
spets Höhepunkt; Klimax; Orgasmus Berggipfel; Besatz; Beschlag; Borte; Fransenborte; Gipfel; Gipfelpunkt; Hecht; Höchsterreichbare; Kante; Krempe; Leiste; Pointe; Rand; Saum; Speerspitze; Spitz; Spitze; Spitzenarbeit; Spitzenkante; Spitzenklöppelei; Streifen; Tresse; Vorhut; Zentrumspitze
topp Höhepunkt; Klimax; Orgasmus Berggipfel; Gipfel; Gipfelpunkt; Höchsterreichbare; Spitze; Zentrumspitze
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
spets aus Spitze

Synoniemen voor "Klimax":


Wiktionary: Klimax

Klimax
noun
  1. Höhepunkt
  2. Linguistik/Sprachwissenschaft, Rhetorik: rhetorische Figur; eine Wort- oder Satzreihe, die stufenweise gesteigert wird

Computer vertaling door derden:


Zweeds

Uitgebreide vertaling voor Klimax (Zweeds) in het Duits

klimax:

klimax [-en] zelfstandig naamwoord

  1. klimax (orgasm; höjdpunkt)
    der Höhepunkt; der Orgasmus
  2. klimax (spets; höjdpunkt; topp)
    der Höhepunkt; der Klimax; der Orgasmus

Vertaal Matrix voor klimax:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
Höhepunkt höjdpunkt; klimax; orgasm; spets; topp högsta stegen; höjdpunkt; höjdpunkten; kulmination
Klimax höjdpunkt; klimax; spets; topp
Orgasmus höjdpunkt; klimax; orgasm; spets; topp

Synoniemen voor "klimax":


Wiktionary: klimax

klimax
noun
  1. Höhepunkt
  2. Linguistik/Sprachwissenschaft, Rhetorik: rhetorische Figur; eine Wort- oder Satzreihe, die stufenweise gesteigert wird
  3. übertragen: sexueller Höhepunkt beim Geschlechtsverkehr oder der Onanie
  4. der beste oder einer der besten Punkte in einer längeren Abfolge von verschiedenen Ereignissen, die sich vorher schon positiv entwickelt haben

Computer vertaling door derden: