Overzicht
Duits naar Zweeds:   Meer gegevens...
  1. Fasching:
  2. Wiktionary:


Duits

Uitgebreide vertaling voor Fasching (Duits) in het Zweeds

Fasching:

Fasching [der ~] zelfstandig naamwoord

  1. der Fasching (Karneval)
    karnival

Vertaal Matrix voor Fasching:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
karnival Fasching; Karneval

Synoniemen voor "Fasching":


Wiktionary: Fasching

Fasching
noun
  1. Festzeit, die vor der kirchlichen Fastenzeit liegt und an Dreikönig (6.1.) oder am 11.11. beginnt und am Aschermittwoch zu Ende ist, und die dazugehörigen Bräuche