Overzicht
Duits naar Zweeds: Meer gegevens...
-
voll:
- fyllt; fullproppad; packat; packad; uppstoppat; fullproppat; nöjd; mätt; fullt; mättad; tillfredställd; tillfredställt; mer än nog; stoppad; stoppat; utfylld; proppat; proppmätt; redlöst; plakat; aspackat; stupffullt; stupffull; propp fullt; pirum; lätt berusad; lätt berusat; halvt berusat; fullsatt; överbefolkad; överbefolkat; fullpackad; fullpackat
- Wiktionary:
Duits
Uitgebreide vertaling voor voll (Duits) in het Zweeds
voll:
-
voll (gefüllt; vollgestopft)
fyllt; fullproppad; packat; packad; uppstoppat; fullproppat-
fyllt bijvoeglijk naamwoord
-
fullproppad bijvoeglijk naamwoord
-
packat bijvoeglijk naamwoord
-
packad bijvoeglijk naamwoord
-
uppstoppat bijvoeglijk naamwoord
-
fullproppat bijvoeglijk naamwoord
-
-
voll (gesättigt; satt; befriedigt)
-
voll (gesättigt; gefüllt; satt)
tillfredställd; tillfredställt-
tillfredställd bijvoeglijk naamwoord
-
tillfredställt bijvoeglijk naamwoord
-
-
voll (mehr als genug; satt)
mer än nog-
mer än nog bijvoeglijk naamwoord
-
-
voll (vollgestopft; gefüllt)
fullt; fyllt; stoppad; stoppat; fullproppad; utfylld; proppat; fullproppat; proppmätt-
fullt bijvoeglijk naamwoord
-
fyllt bijvoeglijk naamwoord
-
stoppad bijvoeglijk naamwoord
-
stoppat bijvoeglijk naamwoord
-
fullproppad bijvoeglijk naamwoord
-
utfylld bijvoeglijk naamwoord
-
proppat bijvoeglijk naamwoord
-
fullproppat bijvoeglijk naamwoord
-
proppmätt bijvoeglijk naamwoord
-
-
voll (besoffen; schwerbetrunken; benebelt; stockbesoffen; blau; betrunken; sinnlos betrunken; stockbetrunken; völlig betrunken)
redlöst; plakat; aspackat; stupffullt; stupffull-
redlöst bijvoeglijk naamwoord
-
plakat bijvoeglijk naamwoord
-
aspackat bijvoeglijk naamwoord
-
stupffullt bijvoeglijk naamwoord
-
stupffull bijvoeglijk naamwoord
-
-
voll (gedrängt voll; zusammengedrängt; gerammeltvoll; überfüllt; übervoll; vollgestopft; gerammelt voll)
-
voll (angeheitert; betrunken; benebelt; blau; besoffen; angesäuselt; stock besoffen; stock betrunken; berauscht; duselig; völlig betrunken; besäuselt; schwer betrunken)
pirum; lätt berusad; lätt berusat; halvt berusat-
pirum bijvoeglijk naamwoord
-
lätt berusad bijvoeglijk naamwoord
-
lätt berusat bijvoeglijk naamwoord
-
halvt berusat bijvoeglijk naamwoord
-
-
voll (gerammelt voll; überfüllt; übervoll; vollgestopft; gedrängt voll)
packat; fullsatt; överbefolkad; överbefolkat; fullpackad; fullpackat-
packat bijvoeglijk naamwoord
-
fullsatt bijvoeglijk naamwoord
-
överbefolkad bijvoeglijk naamwoord
-
överbefolkat bijvoeglijk naamwoord
-
fullpackad bijvoeglijk naamwoord
-
fullpackat bijvoeglijk naamwoord
-
Vertaal Matrix voor voll:
Synoniemen voor "voll":
Wiktionary: voll
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• voll | → full; hell | ↔ fraught — Charged or accompanied with |
• voll | → full | ↔ full — containing the maximum possible amount |
• voll | → mätt | ↔ full — satisfied, in relation to eating |
• voll | → full | ↔ vol — geheel gevuld |
• voll | → fullständig; -talig; -satt; komplett | ↔ complet — À quoi il ne manquer aucune des parties nécessaires. |
• voll | → hel; full | ↔ entier — Qui a toutes ses parties, ou que l’on considérer dans toute son étendue. |