Home ->Woordenboeken ->Duits/Zweeds ->Zoek: hemmen

Duitse en Zweedse zoekresultaten voor: hemmen

Overzicht
Duits naar Zweeds:   Meer gegevens...
  1. hemmen:
  2. Wiktionary:

Duits

Uitgebreide vertaling voor hemmen (Duits) in het Zweeds

hemmen:

hemmen werkwoord (hemme, hemmst, hemmt, hemmte, hemmtet, gehemmt)

  1. hemmen (verspäten; verzögern; aufhalten; )
    uppehålla; stoppa; fördröja; avhålla
    • uppehålla werkwoord (uppehåller, uppehöll, uppehållit)
    • stoppa werkwoord (stoppar, stoppade, stoppat)
    • fördröja werkwoord (fördröjer, fördröjde, fördröjt)
    • avhålla werkwoord (avhåller, avhöll, avhållit)
  2. hemmen (hindern; stören; behindern; aufhalten)
    hämma; hejda; hindra
    • hämma werkwoord (hämmar, hämmade, hämmat)
    • hejda werkwoord (hejdar, hejdade, hejdjat)
    • hindra werkwoord (hindrar, hindrade, hindrat)
  3. hemmen (aufhalten; behindern; hindern; )
    hindra; förhindra; förebygga
    • hindra werkwoord (hindrar, hindrade, hindrat)
    • förhindra werkwoord (förhindrar, förhindrade, förhindrat)
    • förebygga werkwoord
  4. hemmen (hindern; entgegenwirken; sabotieren)
    motarbeta; hindra; sabotera; orsaka misslyckande
    • motarbeta werkwoord (motarbetar, motarbetade, motarbetat)
    • hindra werkwoord (hindrar, hindrade, hindrat)
    • sabotera werkwoord (saboterar, saboterade, saboterat)
    • orsaka misslyckande werkwoord (orsakar misslyckande, orsakade misslyckande, orsakat misslyckande)
  5. hemmen (hindern; behindern; aufhalten)
    hindra; förhindra; hämma; göra omöjlig
    • hindra werkwoord (hindrar, hindrade, hindrat)
    • förhindra werkwoord (förhindrar, förhindrade, förhindrat)
    • hämma werkwoord (hämmar, hämmade, hämmat)
    • göra omöjlig werkwoord (gör omöjlig, gjorde omöjlig, gjort omöjlig)

Conjugations for hemmen:

Präsens
  1. hemme
  2. hemmst
  3. hemmt
  4. hemmen
  5. hemmt
  6. hemmen
Imperfekt
  1. hemmte
  2. hemmtest
  3. hemmte
  4. hemmten
  5. hemmtet
  6. hemmten
Perfekt
  1. habe gehemmt
  2. hast gehemmt
  3. hat gehemmt
  4. haben gehemmt
  5. habt gehemmt
  6. haben gehemmt
1. Konjunktiv [1]
  1. hemme
  2. hemmest
  3. hemme
  4. hemmen
  5. hemmet
  6. hemmen
2. Konjunktiv
  1. hemmte
  2. hemmtest
  3. hemmte
  4. hemmten
  5. hemmtet
  6. hemmten
Futur 1
  1. werde hemmen
  2. wirst hemmen
  3. wird hemmen
  4. werden hemmen
  5. werdet hemmen
  6. werden hemmen
1. Konjunktiv [2]
  1. würde hemmen
  2. würdest hemmen
  3. würde hemmen
  4. würden hemmen
  5. würdet hemmen
  6. würden hemmen
Diverses
  1. hemme!
  2. hemmt!
  3. hemmen Sie!
  5. gehemmt
  6. hemmend
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie

Vertaal Matrix voor hemmen:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
förhindra Behindern; Hindern; Prävention
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
avhålla anhalten; aufhalten; hemmen; hinhalten; stocken; verspäten; verzögern
fördröja anhalten; aufhalten; hemmen; hinhalten; stocken; verspäten; verzögern aufschieben; hinausschieben; verspäten; verzögern; zaudern; zweifeln; zögern; zügern
förebygga aufhalten; behindern; blockieren; entgegenarbeiten; hemmen; hindern; stören
förhindra aufhalten; behindern; blockieren; entgegenarbeiten; hemmen; hindern; stören abwehren; behindern; hindern; sich wehren; stören; unmöglich machen; wehren
göra omöjlig aufhalten; behindern; hemmen; hindern
hejda aufhalten; behindern; hemmen; hindern; stören anhalten; aufhören; beeinträchtigen; belästigen; bremsen; entgegentreten; entgegenwirken; stoppen; stören; unterbrechen; vereiteln; verhindern
hindra aufhalten; behindern; blockieren; entgegenarbeiten; entgegenwirken; hemmen; hindern; sabotieren; stören abhalten; aufhalten; beeinträchtigen; behalten; beherrschen; behindern; belästigen; bezwingen; entgegenarbeiten; entgegentreten; entgegenwirken; hindern; hintertreiben; konterkarieren; sabotieren; stoppen; stören; unmöglich machen; unterbrechen; unterdrücken; vereiteln; verhindern; zurückhalten
hämma aufhalten; behindern; hemmen; hindern; stören Blut stillen; abheben; andrehen; anhalten; aufhören; aufschieben; ausfädeln; aushecken; ausholen; ausnehmen; auspumpen; ausschöpfen; beeinträchtigen; belästigen; borgen; bremsen; entgegentreten; entgegenwirken; entlehnen; entnehmen; erreichen; heranziehen; herausnehmen; hervorziehen; hinausschieben; holen; leihen; schaffen; schöpfen; stillen; stoppen; stören; treiben; unterbrechen; vereiteln; verhindern; verspäten; verzögern; zaudern; ziehen; zögern
motarbeta entgegenwirken; hemmen; hindern; sabotieren Widerstand leisten; auflehnen; aufmucken; aufmucksen; behindern; demoralisieren; entgegen wirken; entgegenarbeiten; entgegentreten; entgegenwirken; entmutigen; ertragen; hintertreiben; komplizieren; konterkarieren; sichwidersetzen; stören; umstellen
orsaka misslyckande entgegenwirken; hemmen; hindern; sabotieren
sabotera entgegenwirken; hemmen; hindern; sabotieren sabotieren; vergiften; vergällen; verleiden
stoppa anhalten; aufhalten; hemmen; hinhalten; stocken; verspäten; verzögern Blut stillen; Löcher stopfen; abhalten; anhalten; aufgehalten worden; aufhalten; aufhören; ausstopfen; beenden; bremsen; flicken; halt zurufen; hindern; hineinstopfen; pfropfen; präparieren; stillen; stopfen; stoppen; vollstopfen; zurückhalten
uppehålla anhalten; aufhalten; hemmen; hinhalten; stocken; verspäten; verzögern aufschieben; hinausschieben; im Stand erhalten; verspäten; verzögern; zaudern; zweifeln; zögern; zügern

Synoniemen voor "hemmen":


Wiktionary: hemmen

hemmen
verb
  1. etwas hindern
Cross Translation:
FromToVia
• hemmen → att förhindra; att avstyra; hämma ↔ inhibit — to hinder; to restrain
• hemmen → stoppa; hejda; hindra; stämma; dämma ↔ stem — to stop, hinder
• hemmen → bromsa ↔ freiner — retenir, ralentir, arrêter à l’aide d’un frein.

Computer vertaling door derden:


Zweeds

Uitgebreide vertaling voor hemmen (Zweeds) in het Duits

hemmen: (*Woord en zin splitter gebruikt)

Computer vertaling door derden:






Uw gratis, snelle en simpele vertaal woordenboek

Copyright © 2000-2024 Interglot ®

Pagina gepresenteerd in 0.0431 seconde
Page rendered in 1.0 seconds