Overzicht
Duits naar Zweeds:   Meer gegevens...
  1. arrangieren:
  2. Arrangieren:
  3. Wiktionary:


Duits

Uitgebreide vertaling voor arrangieren (Duits) in het Zweeds

arrangieren:

arrangieren werkwoord

  1. arrangieren
    arrangera; orkestrera
    • arrangera werkwoord (arrangerar, arrangerade, arrangerat)
    • orkestrera werkwoord (orkestrerar, orkestrerade, orkestrerat)

Vertaal Matrix voor arrangieren:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
arrangera arrangieren anordnen; aufbauen; aufstellen; ausrichten; bauen; deichseln; einrichten; einsetzen; erbauen; errichten; festlegen; herrichten; installieren; organisieren; regeln; veranstalten
orkestrera arrangieren

Synoniemen voor "arrangieren":


Wiktionary: arrangieren

arrangieren
verb
  1. (reflexiv) sich fügen
  2. vereinbaren, organisieren
  3. (transitiv) in einer bestimmten Weise anordnen
  4. Musik: ein Musikstück bearbeiten

Cross Translation:
FromToVia
arrangieren organisera; arrangera; ordna arrange — to set up, organise
arrangieren anpassa; ordna; anrätta; tillaga; frisera; tilltyga; förlika; försona; passa accommoderdonner, procurer de la commodité.
arrangieren arrangera; inreda arrangerarranger (transitive) (fr)
arrangieren arrangera; inreda disposerarranger, mettre dans l’ordre le plus convenable.

Arrangieren:

Arrangieren [das ~] zelfstandig naamwoord

  1. Arrangieren (Anordnen; Anpassen)
    ordnat; arrangerad

Vertaal Matrix voor Arrangieren:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
arrangerad Anordnen; Anpassen; Arrangieren
ordnat Anordnen; Anpassen; Arrangieren Anordnen; Vorschreiben
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
arrangerad organisiert
ordnat aufgeräumt; geordent; geordnet; gleichmäßig; organisiert; regelmäßig; vollzogen