Home ->Woordenboeken ->Duits/Zweeds ->Zoek: Kasten

Duitse en Zweedse zoekresultaten voor: Kasten

Overzicht
Duits naar Zweeds:   Meer gegevens...
  1. Kasten:
  2. käsen:
  3. Wiktionary:

Duits

Uitgebreide vertaling voor Kasten (Duits) in het Zweeds

Kasten:

Kasten [der ~] zelfstandig naamwoord

  1. der Kasten (UmhÜllung; Hülse; Gehäuse; )
    förpackning; emballage; omslag; hölje
  2. der Kasten (Hülse; Verpackung; Packung; )
    förpackning; skal; omslag
    • förpackning [-en] zelfstandig naamwoord
    • skal [-ett] zelfstandig naamwoord
    • omslag [-ett] zelfstandig naamwoord
  3. der Kasten (Verschlag; Box; Gehäuse; )
    kartong; låda; förvaringslåda

Vertaal Matrix voor Kasten:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
emballage Aufmachung; Büchse; Dichtung; Dose; Emballage; Flugschreiber; Gefäß; Gehäuse; Hülse; Kapsel; Karton; Kasten; Liderung; Packung; Schachtel; Spreu; UmhÜllung; Verpackung Verpackung
förpackning Aufmachung; Büchse; Dichtung; Dose; Emballage; Flugschreiber; Gefäß; Gehäuse; Hülse; Kapsel; Karton; Kasten; Liderung; Packung; Schachtel; Spreu; UmhÜllung; Verpackung Packung; Produktverpackung und -aufmachung; Verpackung
förvaringslåda Abteil; Box; Büchse; Dose; Flugschreiber; Gefäß; Gehäuse; Kapsel; Karton; Kasten; Kittchen; Klo; Loch; Schachtel; Schuppen; Verschlag
hölje Aufmachung; Büchse; Dichtung; Dose; Emballage; Flugschreiber; Gefäß; Gehäuse; Hülse; Kapsel; Karton; Kasten; Liderung; Packung; Schachtel; Spreu; UmhÜllung; Verpackung
kartong Abteil; Box; Büchse; Dose; Flugschreiber; Gefäß; Gehäuse; Kapsel; Karton; Kasten; Kittchen; Klo; Loch; Schachtel; Schuppen; Verschlag Karton; Pappdeckel; Pappe; Pappkarton; Pappschachtel
låda Abteil; Box; Büchse; Dose; Flugschreiber; Gefäß; Gehäuse; Kapsel; Karton; Kasten; Kittchen; Klo; Loch; Schachtel; Schuppen; Verschlag Aufbewahungskarton; Behälter; Büchse; Dose; Gefäß; Karton; Kiste; Konserve; Lade; Schachtel; Schubfach; Schublade; Tresor; Verpackung; Vorratsdose
omslag Aufmachung; Büchse; Dichtung; Dose; Emballage; Flugschreiber; Gefäß; Gehäuse; Hülse; Kapsel; Karton; Kasten; Liderung; Packung; Schachtel; Spreu; UmhÜllung; Verpackung Albumbild; Auslese; Aussonderung; Auswahl; Binde; Einteilung; Jacke; Joppe; Plattenüberzug; Schallplattentasche; Schlinge; Sortierung; Umstellung; Verschiebung; kurze Jacke
skal Dose; Emballage; Gefäß; Gehäuse; Hülse; Kapsel; Karton; Kasten; Packung; Schachtel; Verpackung Chassis; Deckel; Design; Fahrgestell; Fensterrahmen; Gerüst; Gestell; Kappe; Muschel; Rahmen; Schale; Skin
OverVerwante vertalingenAndere vertalingen
låda Kiste

Synoniemen voor "Kasten":


Wiktionary: Kasten

Kasten
noun
  1. Sport, umgangssprachlich: das Fußballtor
  2. Turngerät mit einem Polster aus Leder
  3. rechteckige, einen Text beinhaltende Umrandung
  4. Schrank (österreichisch, süddeutsch)
  5. (umgangssprachlich) Gerät in Form eines Kastens[1]; z. B. Fernseher oder Radio
  6. (umgangssprachlich) abwertend unschönes Mehrfamilienhaus
  7. offener Behälter zum Transport von Flaschen
  8. verschließbarer, quaderförmiger Behälter (norddeutsch)
Cross Translation:
FromToVia
• Kasten → låda; koffert; kista; kartong; dosa; bössa; box; ask; skrin; schatull ↔ box — cuboid container
• Kasten → box ↔ case — piece of luggage that can be used to transport an apparatus
• Kasten → dosa; låda ↔ boîte — Objet rigide et creux ayant la capacité de se fermer
• Kasten → låda; kista; lår ↔ caisse — Contenant parallélépipédique

käsen:

käsen werkwoord (käse, käst, käste, kästet, gekäst)

  1. käsen
    kela
    • kela werkwoord (kelar, kelade, kelat)
  2. käsen (steif werden; verdicken; gerinnen)
    klimpa
    • klimpa werkwoord (klimpar, klimpade, klimpat)

Conjugations for käsen:

Präsens
  1. käse
  2. käst
  3. käst
  4. käsen
  5. käst
  6. käsen
Imperfekt
  1. käste
  2. kästest
  3. käste
  4. kästen
  5. kästet
  6. kästen
Perfekt
  1. habe gekäst
  2. hast gekäst
  3. hat gekäst
  4. haben gekäst
  5. habt gekäst
  6. haben gekäst
1. Konjunktiv [1]
  1. käse
  2. käsest
  3. käse
  4. käsen
  5. käset
  6. käsen
2. Konjunktiv
  1. käste
  2. kästest
  3. käste
  4. kästen
  5. kästet
  6. kästen
Futur 1
  1. werde käsen
  2. wirst käsen
  3. wird käsen
  4. werden käsen
  5. werdet käsen
  6. werden käsen
1. Konjunktiv [2]
  1. würde käsen
  2. würdest käsen
  3. würde käsen
  4. würden käsen
  5. würdet käsen
  6. würden käsen
Diverses
  1. käse!
  2. käst!
  3. käsen Sie!
  5. gekäst
  6. käsend
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie

Vertaal Matrix voor käsen:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
kela Knüffeln; Kuscheln; Liebkoserei; Schmusen; Schmuserei
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
kela käsen knuddeln; kosen; kuscheln; liebkosen; schmusen; streicheln
klimpa gerinnen; käsen; steif werden; verdicken







Uw gratis, snelle en simpele vertaal woordenboek

Copyright © 2000-2024 Interglot ®

Pagina gepresenteerd in 0.0560 seconde
Page rendered in 1.0 seconds