Home ->Woordenboeken ->Duits/Zweeds ->Zoek: Fraktur

Duitse en Zweedse zoekresultaten voor: Fraktur

Overzicht

Duits naar Zweeds: Meer gegevens...

Fraktur:
- brott; fraktur; bråkdel; bit; stycke
Wiktionary:
- Fraktur → fraktur
- Fraktur → brytning, brott

Zweeds naar Duits: Meer gegevens...

fraktur:
- Fraktur; Bruch
Wiktionary:
- fraktur → Fraktur

Duits

Uitgebreide vertaling voor Fraktur (Duits) in het Zweeds

Fraktur:

Fraktur [die ~] zelfstandig naamwoord

die Fraktur (Bruch)
brott; fraktur
- brott [-ett] zelfstandig naamwoord
- fraktur [-en] zelfstandig naamwoord
die Fraktur (Zahnbruch; Bruch)
bråkdel; bit; stycke
- bråkdel [-en] zelfstandig naamwoord
- bit [-en] zelfstandig naamwoord
- stycke [-ett] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor Fraktur:

Zelfstandig Naamwoord	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
bit	Bruch; Fraktur; Zahnbruch	Anbeißen; Anteil; Artikel; Aufsatz; Binärzahl; Bit; Biß; Brocken; Bruchteil; Bund; Bündel; Glied; Grus; Holzschuh; Kandisstückchen; Klecks; Klumpen; Klümpchen; Knacks; Kostüm; Kästchen; Menge; Paket; Postpaket; Publikation; Päckchen; Scheibe; Schnitte; Scholle; Segment; Stück; Stückchen; Teil; Teilchen; Tölpel; Würfel; Würfelzucker; Zettel; Zuckerwürfel; großes und dickes Stück
brott	Bruch; Fraktur	Ausschreitungen; Bruchteilen; Fraturen; Frevel; Freveltat; Missetat; Verbrechen; Vergreifen; Verstössen; Vertragsverletzung
bråkdel	Bruch; Fraktur; Zahnbruch
fraktur	Bruch; Fraktur
stycke	Bruch; Fraktur; Zahnbruch	Absatz; Abschnitt; Anteil; Artikel; Aufsatz; Brocken; Grus; Holzschuh; Klecks; Klumpen; Klümpchen; Menge; Publikation; Stück; Stückchen; Tölpel; Würfel; Würfelzucker; großes und dickes Stück

Synoniemen voor "Fraktur":

Bruch; Knochenbruch; Blessur; Körperverletzung; Läsion; Trauma; Verletzung; Verwundung
Bruchrechnung; Bruchteil

Wiktionary: Fraktur

Fraktur

noun

Druckereiwesen (verallgemeinernd): alle gebrochenen Schriften
- Fraktur → fraktur
Druckereiwesen: kein Plural: eine bestimmte Schriftart der gebrochenen Schrift
- Fraktur → fraktur
Medizin: Knochenbruch
- Fraktur → fraktur

Cross Translation:

From	To	Via
• Fraktur	→ brytning; brott	↔ fracture — rupture avec effort.

Zweeds

Uitgebreide vertaling voor Fraktur (Zweeds) in het Duits

fraktur:

fraktur [-en] zelfstandig naamwoord

fraktur (brott)
die Fraktur; der Bruch
- Fraktur [die ~] zelfstandig naamwoord
- Bruch [der ~] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor fraktur:

Zelfstandig Naamwoord	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
Bruch	brott; fraktur	avfall; avskiljande; avsöndring; bit; brista; bromsar; bråkdel; dela upp; dra isär; minskackt; skräp; sopor; spricka; stycke; uppdelning
Fraktur	brott; fraktur	bit; bråkdel; stycke

Synoniemen voor "fraktur":

brott; benbrott

Wiktionary: fraktur

fraktur

noun

Druckereiwesen (verallgemeinernd): alle gebrochenen Schriften
- Fraktur → fraktur
Druckereiwesen: kein Plural: eine bestimmte Schriftart der gebrochenen Schrift
- Fraktur → fraktur
Medizin: Knochenbruch
- Fraktur → fraktur