Overzicht
Duits naar Zweeds:   Meer gegevens...
  1. Anus:
  2. Wiktionary:
Zweeds naar Duits:   Meer gegevens...
  1. anus:
  2. Wiktionary:


Duits

Uitgebreide vertaling voor Anus (Duits) in het Zweeds

Anus:

Anus [der ~] zelfstandig naamwoord

  1. der Anus (Schließmuskel; Arsch; Hintern)
    analöppning; anus

Vertaal Matrix voor Anus:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
analöppning Anus; Arsch; Hintern; Schließmuskel
anus Anus; Arsch; Hintern; Schließmuskel

Synoniemen voor "Anus":


Wiktionary: Anus

Anus
noun
  1. Anatomie: die Austrittsöffnung des Darmes

Cross Translation:
FromToVia
Anus anus; analöppning anus — lower opening of the digestive tract

Computer vertaling door derden:


Zweeds

Uitgebreide vertaling voor Anus (Zweeds) in het Duits

anus:

anus [-en] zelfstandig naamwoord

  1. anus (analöppning)
    der Schließmuskel; der Arsch; der Anus; der Hintern
    • Schließmuskel [der ~] zelfstandig naamwoord
    • Arsch [der ~] zelfstandig naamwoord
    • Anus [der ~] zelfstandig naamwoord
    • Hintern [der ~] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor anus:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
Anus analöppning; anus
Arsch analöppning; anus avslutning; baksida; rumpa; slut; slutkläm; slutstycke; stjärt
Hintern analöppning; anus avslutning; baksida; rumpa; slut; slutkläm; slutstycke; stjärt
Schließmuskel analöppning; anus slutmuskel

Wiktionary: anus

anus
noun
  1. Anatomie: die Austrittsöffnung des Darmes

Cross Translation:
FromToVia
anus After; Anus anus — lower opening of the digestive tract

Computer vertaling door derden: