Home ->Woordenboeken ->Duits/Nederlands ->Zoek: zusehen

Duitse en Nederlandse zoekresultaten voor: zusehen

Overzicht
Duits naar Nederlands:   Meer gegevens...
  1. zusehen:
  2. zu sehen:
  3. Wiktionary:

Duits

Uitgebreide vertaling voor zusehen (Duits) in het Nederlands

zusehen:

zusehen werkwoord (sehe zu, siehst zu, sieh zu, sah zu, saht zu, zugesehen)

  1. zusehen (achtgeben; beobachten; observieren; )
    in het oog houden; in de gaten houden; toezien; opletten
    • in het oog houden werkwoord (houd in het oog, houdt in het oog, hield in het oog, hielden in het oog, in het oog gehouden)
    • in de gaten houden werkwoord (houd in de gaten, houdt in de gaten, hield in de gaten, hielden in de gaten, in de gaten gehouden)
    • toezien werkwoord (zie toe, ziet toe, zag toe, zagen toe, toegezien)
    • opletten werkwoord (let op, lette op, letten op, opgelet)
  2. zusehen (beobachten; anschauen; begucken; )
    gadeslaan; bekijken; toeschouwen; aankijken
    • gadeslaan werkwoord (sla gade, slaat gade, sloeg gade, sloegen gade, gade geslagen)
    • bekijken werkwoord (bekijk, bekijkt, bekeek, bekeken, bekeken)
    • toeschouwen werkwoord (schouw toe, schouwt toe, schouwde toe, schouwden toe, toegeschouwd)
    • aankijken werkwoord (kijk aan, kijkt aan, keek aan, keken aan, aangekeken)
  3. zusehen (zugucken; beobachten; schauen; )
    toekijken
    • toekijken werkwoord (kijk toe, kijkt toe, keek toe, keken toe, toegekeken)

Conjugations for zusehen:

Präsens
  1. sehe zu
  2. siehst zu
  3. sieh zu
  4. sehen zu
  5. seht zu
  6. sehen zu
Imperfekt
  1. sah zu
  2. sahst zu
  3. sah zu
  4. sahen zu
  5. saht zu
  6. sahen zu
Perfekt
  1. habe zugesehen
  2. hast zugesehen
  3. hat zugesehen
  4. haben zugesehen
  5. habt zugesehen
  6. haben zugesehen
1. Konjunktiv [1]
  1. sehe zu
  2. sehest zu
  3. sehe zu
  4. sehen zu
  5. sehet zu
  6. sehen zu
2. Konjunktiv
  1. sähe zu
  2. sähest zu
  3. sähe zu
  4. sähen zu
  5. sähet zu
  6. sähen zu
Futur 1
  1. werde zusehen
  2. wirst zusehen
  3. wird zusehen
  4. werden zusehen
  5. werdet zusehen
  6. werden zusehen
1. Konjunktiv [2]
  1. würde zusehen
  2. würdest zusehen
  3. würde zusehen
  4. würden zusehen
  5. würdet zusehen
  6. würden zusehen
Diverses
  1. seh zu!
  2. seht zu!
  3. sehen Sie zu!
  5. zugesehen
  6. zusehend
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie

Vertaal Matrix voor zusehen:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
aankijken Ansehen; in die Augen schauen
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
aankijken anblicken; anschauen; ansehen; begucken; beobachten; besehen; betrachten; beäugen; gaffen; gucken; zusehen anblicken; anschauen; ansehen; betrachten; gucken; schauen; sehen; wahrnehmen
bekijken anblicken; anschauen; ansehen; begucken; beobachten; besehen; betrachten; beäugen; gaffen; gucken; zusehen Tot fallen können; anblicken; anschauen; ansehen; begucken; bemerken; beobachten; beschauen; besichtigen; betrachten; einen der Schlag treffen können; entdecken; feststellen; gucken; inspizieren; mustern; observieren; prüfen; schauen; sehen; sich anschauen; sich ansehen; wahrnehmen
gadeslaan anblicken; anschauen; ansehen; begucken; beobachten; besehen; betrachten; beäugen; gaffen; gucken; zusehen bemerken; beobachten; entdecken; feststellen; observieren; sehen; wahrnehmen
in de gaten houden achtgeben; anschauen; ansehen; ausmachen; begucken; beobachten; hinblicken; observieren; zusehen
in het oog houden achtgeben; anschauen; ansehen; ausmachen; begucken; beobachten; hinblicken; observieren; zusehen
opletten achtgeben; anschauen; ansehen; ausmachen; begucken; beobachten; hinblicken; observieren; zusehen Aufmerksamkeit schenken; achtgeben; achtgeben auf; aufmerksahm zuhören; aufmerksam bleiben; aufpassen; hinhören; horchen; hören; hüten; hüten vor; zuhören
toekijken ansehen; begucken; beobachten; hinblicken; schauen; sehen; zugucken; zusehen
toeschouwen anblicken; anschauen; ansehen; begucken; beobachten; besehen; betrachten; beäugen; gaffen; gucken; zusehen betrachten; hinblicken; schauen
toezien achtgeben; anschauen; ansehen; ausmachen; begucken; beobachten; hinblicken; observieren; zusehen beaufsichtigen; bewachen; inspizieren; patrouillieren; überwachen

Synoniemen voor "zusehen":


Wiktionary: zusehen

zusehen
verb
  1. etwas (passiv) anschauen
  2. (umgangssprachlich) sich anstrengen, sich Mühe geben, etwas zu tun
Cross Translation:
FromToVia
• zusehen → kijken ↔ watch — to look at for a period of time
• zusehen → blikken; kijken; bekijken; kijken naar; schouwen; toekijken; toezien; aangaan; betreffen; gelden; raken ↔ regarder — voir, observer
• zusehen → toezicht houden; besturen; de scepter zwaaien; heersen; regeren; aflezen; checken; controleren; nakijken; surveilleren; toezien; acht slaan op; letten op; opletten; oppassen; passen op ↔ surveiller — observer avec attention ; examiner ; contrôler.

zu sehen:

zu sehen bijvoeglijk naamwoord

  1. zu sehen (sichtbar; spürbar; fühlbar; merklich; erkennbar)
    zichtbaar; te zien

Vertaal Matrix voor zu sehen:

Bijvoeglijk NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
zichtbaar erkennbar; fühlbar; merklich; sichtbar; spürbar; zu sehen bemerkbar; erkennbar; wahrnehmbar
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
te zien erkennbar; fühlbar; merklich; sichtbar; spürbar; zu sehen

Verwante vertalingen van zusehen







Uw gratis, snelle en simpele vertaal woordenboek

Copyright © 2000-2024 Interglot ®

Pagina gepresenteerd in 0.0423 seconde
Page rendered in 1.0 seconds