Home ->Woordenboeken ->Duits/Nederlands ->Zoek: zurechtmachen

Duitse en Nederlandse zoekresultaten voor: zurechtmachen

Overzicht

Duits naar Nederlands: Meer gegevens...

zurechtmachen:
- optutten; uitdossen; opdirken; opdoffen
Zurechtmachen:
- opstellen; redigeren; opmaken
Wiktionary:
- zurechtmachen → aanpassen, accommoderen, aanrichten, arrangeren, ordenen, regelen, stemmen, beschikken over, disponeren

Duits

Uitgebreide vertaling voor zurechtmachen (Duits) in het Nederlands

zurechtmachen:

zurechtmachen werkwoord (mache zurecht, machst zurecht, macht zurecht, machte zurecht, machtet zurecht, zurechtgemacht)

zurechtmachen (aufputzen; ausschmücken; aufdonnern; herausputzen; feinmachen)
optutten; uitdossen; opdirken; opdoffen
- optutten werkwoord (tut op, tutte op, tutten op, opgetut)
- uitdossen werkwoord (dos uit, dost uit, doste uit, dosten uit, uitgedost)
- opdirken werkwoord (dirk op, dirkt op, dirkte op, dirkten op, opgedirkt)
- opdoffen werkwoord (dof op, doft op, dofte op, doften op, opgedoft)

Conjugations for zurechtmachen:

Präsens

mache zurecht
machst zurecht
macht zurecht
machen zurecht
macht zurecht
machen zurecht

Imperfekt

machte zurecht
machtest zurecht
machte zurecht
machten zurecht
machtet zurecht
machten zurecht

Perfekt

habe zurechtgemacht
hast zurechtgemacht
hat zurechtgemacht
haben zurechtgemacht
habt zurechtgemacht
haben zurechtgemacht

1. Konjunktiv [1]

mache zurecht
machest zurecht
mache zurecht
machen zurecht
machet zurecht
machen zurecht

2. Konjunktiv

machte zurecht
machtest zurecht
machte zurecht
machten zurecht
machtet zurecht
machten zurecht

Futur 1

werde zurechtmachen
wirst zurechtmachen
wird zurechtmachen
werden zurechtmachen
werdet zurechtmachen
werden zurechtmachen

1. Konjunktiv [2]

würde zurechtmachen
würdest zurechtmachen
würde zurechtmachen
würden zurechtmachen
würdet zurechtmachen
würden zurechtmachen

Diverses

mache zurecht!
macht zurecht!
machen Sie zurecht!
zurechtgemacht
zurechtmachend

1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie

Vertaal Matrix voor zurechtmachen:

Werkwoord	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
opdirken	aufdonnern; aufputzen; ausschmücken; feinmachen; herausputzen; zurechtmachen
opdoffen	aufdonnern; aufputzen; ausschmücken; feinmachen; herausputzen; zurechtmachen	aufdonnern
optutten	aufdonnern; aufputzen; ausschmücken; feinmachen; herausputzen; zurechtmachen	anmalen; schminken
uitdossen	aufdonnern; aufputzen; ausschmücken; feinmachen; herausputzen; zurechtmachen

Synoniemen voor "zurechtmachen":

anfertigen; bereit machen; fertig machen; präparieren
ausbessern; basteln; flicken; flickschustern; herrichten; instandsetzen; kitten; reparieren; richten; schustern
Make-up auflegen; schminken

Wiktionary: zurechtmachen

Cross Translation:

From	To	Via
• zurechtmachen	→ aanpassen; accommoderen; aanrichten; arrangeren; ordenen; regelen	↔ accommoder — donner, procurer de la commodité.
• zurechtmachen	→ aanrichten; arrangeren; ordenen; regelen	↔ arranger — arranger (transitive) (fr)
• zurechtmachen	→ stemmen; beschikken over; disponeren; aanrichten; arrangeren; ordenen; regelen	↔ disposer — arranger, mettre dans l’ordre le plus convenable.

Zurechtmachen:

Zurechtmachen [das ~] zelfstandig naamwoord

Zurechtmachen (Redigieren)
het opstellen; redigeren; het opmaken
- opstellen [het ~] zelfstandig naamwoord
- redigeren [znw.] zelfstandig naamwoord
- opmaken [het ~] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor Zurechtmachen:

Zelfstandig Naamwoord	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
opmaken	Redigieren; Zurechtmachen
opstellen	Redigieren; Zurechtmachen
redigeren	Redigieren; Zurechtmachen
Werkwoord	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
opmaken		Vorbereitungen treffen; anmalen; aufbrauchen; aufmachen; benutzen; dekorieren; feinmachen; fertigmachen; fertigstellen; garnieren; gebrauchen; gestalten; konsumieren; schminken; seineErsparnisseverprassen; verbrauchen; vergeuden; verprassen; verschwenden; verzieren; vollenden; zieren