Home ->Woordenboeken ->Duits/Nederlands ->Zoek: frieren

Duitse en Nederlandse zoekresultaten voor: frieren

Overzicht
Duits naar Nederlands:   Meer gegevens...
  1. frieren:
  2. Wiktionary:

Duits

Uitgebreide vertaling voor frieren (Duits) in het Nederlands

frieren:

frieren werkwoord (friere, frierst, friert, frierte, friertet, gefriert)

  1. frieren (erfrieren)
    vriezen
    • vriezen werkwoord (vries, vriest, vroor, vroren, gevroren)
  2. frieren (einfrieren)
    invriezen; laten bevriezen
  3. frieren (zähneklappern; frösteln; beben; )
    bibberen; kleumen; koulijden; klappertanden
    • bibberen werkwoord (bibber, bibbert, bibberde, bibberden, gebibberd)
    • kleumen werkwoord (kleum, kleumt, kleumde, kleumden, gekleumd)
    • koulijden werkwoord (lijd kou, lijdt kou, leed kou, leden kou, kou geleden)
    • klappertanden werkwoord (klappertand, klappertandt, klappertandde, klappertandden, geklappertand)

Conjugations for frieren:

Präsens
  1. friere
  2. frierst
  3. friert
  4. frieren
  5. friert
  6. frieren
Imperfekt
  1. frierte
  2. friertest
  3. frierte
  4. frierten
  5. friertet
  6. frierten
Perfekt
  1. habe gefriert
  2. hast gefriert
  3. hat gefriert
  4. haben gefriert
  5. habt gefriert
  6. haben gefriert
1. Konjunktiv [1]
  1. friere
  2. frierest
  3. friere
  4. frieren
  5. frieret
  6. frieren
2. Konjunktiv
  1. frierte
  2. friertest
  3. frierte
  4. frierten
  5. friertet
  6. frierten
Futur 1
  1. werde frieren
  2. wirst frieren
  3. wird frieren
  4. werden frieren
  5. werdet frieren
  6. werden frieren
1. Konjunktiv [2]
  1. würde frieren
  2. würdest frieren
  3. würde frieren
  4. würden frieren
  5. würdet frieren
  6. würden frieren
Diverses
  1. friere!
  2. friert!
  3. frieren Sie!
  5. gefriert
  6. frierend
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie

Vertaal Matrix voor frieren:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
bibberen Schlottern; Zittern
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
bibberen beben; frieren; frösteln; schaudern; schlottern; schnattern; zittern; zähneklappern beben; bibbern; frösteln; vibrieren; zittern; zucken
invriezen einfrieren; frieren Gefrieren
klappertanden beben; frieren; frösteln; schaudern; schlottern; schnattern; zittern; zähneklappern
kleumen beben; frieren; frösteln; schaudern; schlottern; schnattern; zittern; zähneklappern
koulijden beben; frieren; frösteln; schaudern; schlottern; schnattern; zittern; zähneklappern
laten bevriezen einfrieren; frieren
vriezen erfrieren; frieren

Synoniemen voor "frieren":


Wiktionary: frieren

Cross Translation:
FromToVia
• frieren → vriezen ↔ freeze — drop below zero
• frieren → vriezen ↔ geler — Durcir, rendre solide par le froid, transformer en glace. (Sens général).







Uw gratis, snelle en simpele vertaal woordenboek

Copyright © 2000-2024 Interglot ®

Pagina gepresenteerd in 0.0384 seconde
Page rendered in 1.0 seconds