Overzicht
Duits naar Nederlands: Meer gegevens...
- dichten:
- Dichten:
-
Wiktionary:
- dichten → schrijven
Nederlands naar Duits: Meer gegevens...
- dichten:
-
Wiktionary:
- dichten → schließen, pfropfen, stopfen, verstopfen, zustopfen
Duits
Uitgebreide vertaling voor dichten (Duits) in het Nederlands
dichten:
-
dichten (isolieren; abdichten)
-
dichten (Gedichten schreiben)
-
dichten (abdichten; stopfen; isolieren; schließen)
-
dichten (abdichten; schließen; stopfen; isolieren)
-
dichten
-
dichten (abdichten; isolieren)
koudebestendig maken; isoleren-
koudebestendig maken werkwoord (maak koudebestendig, maakt koudebestendig, maakte koudebestendig, maakten koudebestendig, koudebestendig gemaakt)
-
Conjugations for dichten:
Präsens
- dichte
- dichtest
- dichtet
- dichten
- dichtet
- dichten
Imperfekt
- dichtete
- dichtetest
- dichtete
- dichteten
- dichtetet
- dichteten
Perfekt
- habe gedichtet
- hast gedichtet
- hat gedichtet
- haben gedichtet
- habt gedichtet
- haben gedichtet
1. Konjunktiv [1]
- dichte
- dichtest
- dichte
- dichten
- dichtet
- dichten
2. Konjunktiv
- dichtete
- dichtetest
- dichtete
- dichteten
- dichtetet
- dichteten
Futur 1
- werde dichten
- wirst dichten
- wird dichten
- werden dichten
- werdet dichten
- werden dichten
1. Konjunktiv [2]
- würde dichten
- würdest dichten
- würde dichten
- würden dichten
- würdet dichten
- würden dichten
Diverses
- dicht!
- dichtet!
- dichten Sie!
- gedichtet
- dichtend
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie
Vertaal Matrix voor dichten:
Zelfstandig Naamwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
dichten | Dichten | |
verzen maken | Dichten | |
Werkwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
afdichten | abdichten; dichten; isolieren | |
breeuwen | abdichten; dichten; isolieren; schließen; stopfen | |
dichten | Gedichten schreiben; abdichten; dichten; isolieren; schließen; stopfen | abdichten; abschliessen; schließen; sperren; verschließen; zumachen |
gaten stoppen | abdichten; dichten; isolieren; schließen; stopfen | |
gedichten schrijven | Gedichten schreiben; dichten | |
isoleren | abdichten; dichten; isolieren | abseits stellen; absondern; abtrennen; auf die Seite legen; aussondern; beiseitelegen; einpferchen; einschließen; einsperren; festsetzen; gefangenhalten; isolieren; separieren; trennen; zurücklegen |
koudebestendig maken | abdichten; dichten; isolieren | |
verzen maken | dichten |
Synoniemen voor "dichten":
Dichten:
-
Dichten (Abdichten; Abschliessen; Schliessen)
-
Dichten (Abschliessen; Abdichten)
-
Dichten
Vertaal Matrix voor Dichten:
Nederlands
Uitgebreide vertaling voor dichten (Nederlands) in het Duits
dichten:
-
dichten (breeuwen)
-
dichten (dichtstoppen; dichtmaken; stoppen)
zumachen; schließen; abschliessen; verschließen; abdichten; sperren-
abschliessen werkwoord (schließe ab, schließst ab, schließt ab, schloß ab, schloßet ab, abgeschlossen)
-
dichten (afdichten)
-
dichten (gedichten schrijven)
-
dichten (verzen maken)
Conjugations for dichten:
o.t.t.
- dicht
- dicht
- dicht
- dichten
- dichten
- dichten
o.v.t.
- dichtte
- dichtte
- dichtte
- dichtten
- dichtten
- dichtten
v.t.t.
- heb gedicht
- hebt gedicht
- heeft gedicht
- hebben gedicht
- hebben gedicht
- hebben gedicht
v.v.t.
- had gedicht
- had gedicht
- had gedicht
- hadden gedicht
- hadden gedicht
- hadden gedicht
o.t.t.t.
- zal dichten
- zult dichten
- zal dichten
- zullen dichten
- zullen dichten
- zullen dichten
o.v.t.t.
- zou dichten
- zou dichten
- zou dichten
- zouden dichten
- zouden dichten
- zouden dichten
diversen
- dicht!
- dicht!
- gedicht
- dichtend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
-
het dichten (verzen maken)