Overzicht
Duits naar Nederlands: Meer gegevens...
- beschenken:
-
Wiktionary:
- beschenken → doneren
Nederlands naar Duits: Meer gegevens...
- beschenken:
Duits
Uitgebreide vertaling voor beschenken (Duits) in het Nederlands
beschenken:
-
beschenken (unterstützen; zuteilen)
Conjugations for beschenken:
Präsens
- beschenke
- beschenkst
- beschenkt
- beschenken
- beschenkt
- beschenken
Imperfekt
- beschenkte
- beschenktest
- beschenkte
- beschenkten
- beschenktet
- beschenkten
Perfekt
- habe beschenkt
- hast beschenkt
- hat beschenkt
- haben beschenkt
- habt beschenkt
- haben beschenkt
1. Konjunktiv [1]
- beschenke
- beschenkest
- beschenke
- beschenken
- beschenket
- beschenken
2. Konjunktiv
- beschenkte
- beschenktest
- beschenkte
- beschenkten
- beschenktet
- beschenkten
Futur 1
- werde beschenken
- wirst beschenken
- wird beschenken
- werden beschenken
- werdet beschenken
- werden beschenken
1. Konjunktiv [2]
- würde beschenken
- würdest beschenken
- würde beschenken
- würden beschenken
- würdet beschenken
- würden beschenken
Diverses
- beschenk!
- beschenkt!
- beschenken Sie!
- beschenkt
- beschenkend
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie
Vertaal Matrix voor beschenken:
Zelfstandig Naamwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
bedelen | Abstauben; Betteln; Schnorren | |
Werkwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
bedelen | beschenken; unterstützen; zuteilen | betteln; bitten |
begiftigen | beschenken; unterstützen; zuteilen | |
beschenken | beschenken; unterstützen; zuteilen |
Synoniemen voor "beschenken":
Wiktionary: beschenken
beschenken
verb
-
een gift geven
Nederlands
Uitgebreide vertaling voor beschenken (Nederlands) in het Duits
beschenken:
-
beschenken (begiftigen; bedelen)
Conjugations for beschenken:
o.t.t.
- beschenk
- beschenkt
- beschenkt
- beschenken
- beschenken
- beschenken
o.v.t.
- beschonk
- beschonk
- beschonk
- beschonken
- beschonken
- beschonken
v.t.t.
- heb beschonken
- hebt beschonken
- heeft beschonken
- hebben beschonken
- hebben beschonken
- hebben beschonken
v.v.t.
- had beschonken
- had beschonken
- had beschonken
- hadden beschonken
- hadden beschonken
- hadden beschonken
o.t.t.t.
- zal beschenken
- zult beschenken
- zal beschenken
- zullen beschenken
- zullen beschenken
- zullen beschenken
o.v.t.t.
- zou beschenken
- zou beschenken
- zou beschenken
- zouden beschenken
- zouden beschenken
- zouden beschenken
diversen
- beschenk!
- beschenkt!
- beschonken
- beschenkend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Vertaal Matrix voor beschenken:
Werkwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
beschenken | bedelen; begiftigen; beschenken | |
unterstützen | bedelen; begiftigen; beschenken | aanmoedigen; bemoedigen; dragen; motiveren; ondersteunen; opbeuren; rugsteunen; schoren; schragen; steunen; stutten; troosten; vertroosten |
zuteilen | bedelen; begiftigen; beschenken | distribueren; gunnen; iets toekennen; indelen bij; rantsoeneren; ronddelen; rondgeven; rondreiken; toebedelen; toekennen; toewijzen; uitdelen; uitreiken; verdelen |