Overzicht
Duits naar Nederlands:   Meer gegevens...
  1. Teig:
  2. Wiktionary:


Duits

Uitgebreide vertaling voor Teig (Duits) in het Nederlands

Teig:

Teig [der ~] zelfstandig naamwoord

  1. der Teig
    de deeg
    • deeg [de ~] zelfstandig naamwoord
  2. der Teig
    het beslag
    • beslag [het ~] zelfstandig naamwoord
  3. der Teig (dickflüssige Salbe; Pasta; Nudeln; Paste)
    de pasta; dikke zalf
    • pasta [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • dikke zalf [znw.] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor Teig:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
beslag Teig
deeg Teig
dikke zalf Nudeln; Pasta; Paste; Teig; dickflüssige Salbe
pasta Nudeln; Pasta; Paste; Teig; dickflüssige Salbe Klöße; Knödel; Nudeln; Pasta

Wiktionary: Teig

Teig
noun
  1. aus mehreren Zutaten bestehende (häufig dickflüssige) formbare Masse, die meist als Grundstoff für Gebäck dient
Teig
noun
  1. vloeibaar deeg

Cross Translation:
FromToVia
Teig deeg dough — mix of flour and other ingredients