Home ->Woordenboeken ->Duits/Nederlands ->Zoek: Aussteigen

Duitse en Nederlandse zoekresultaten voor: Aussteigen

Overzicht
Duits naar Nederlands:   Meer gegevens...
  1. aussteigen:
  2. Wiktionary:

Duits

Uitgebreide vertaling voor Aussteigen (Duits) in het Nederlands

aussteigen:

aussteigen werkwoord (steige aus, steigst aus, steigt aus, stieg aus, stiegt aus, ausgestiegen)

  1. aussteigen
    uitstappen; eruitgaan
    • uitstappen werkwoord (stap uit, stapt uit, stapte uit, stapten uit, uitgestapt)
    • eruitgaan werkwoord
  2. aussteigen
    eruit gaan
    • eruit gaan werkwoord (ga eruit, gaat eruit, ging eruit, gingen eruit, eruit gegaan)
  3. aussteigen (heruntersteigen; herabsteigen; steigen; hinabsteigen; hinuntersteigen)
    afstappen; omlaagstappen
    • afstappen werkwoord (stap af, stapt af, stapte af, stapten af, afgestapt)
    • omlaagstappen werkwoord (stap omlaag, stapt omlaag, stapte omlaag, stapten omlaag, omlaaggestapt)
  4. aussteigen (flüchten; fliehen; entfliehen; )
    vluchten; wegkomen; ontvluchten; weglopen; ontsnappen aan; zich vrijmaken; ontkomen; wegrennen; ontglippen
    • vluchten werkwoord (vlucht, vluchtte, vluchtten, gevlucht)
    • wegkomen werkwoord (kom weg, komt weg, kwam weg, kwamen weg, weggekomen)
    • ontvluchten werkwoord (ontvlucht, ontvluchtte, ontvluchtten, ontvlucht)
    • weglopen werkwoord (loop weg, loopt weg, liep weg, liepen weg, weggelopen)
    • ontsnappen aan werkwoord
    • zich vrijmaken werkwoord
    • ontkomen werkwoord (ontkom, ontkomt, ontkwam, ontkwamen, ontkomen)
    • wegrennen werkwoord (ren weg, rent weg, rende weg, renden weg, weggerend)
    • ontglippen werkwoord (ontglip, ontglipt, ontglipte, ontglipten, ontglipt)
  5. aussteigen (entwischen; entfahren; entfallen; )
    er vandoor gaan; er tussenuit knijpen
    • er vandoor gaan werkwoord (ga er vandoor, gaat er vandoor, ging er vandoor, gingen er vandoor, er vandoor gegaan)
    • er tussenuit knijpen werkwoord (knijp er tussenuit, knijpt er tussenuit, kneep er tussenuit, knepen er tussenuit, tussenuit geknepen)

Conjugations for aussteigen:

Präsens
  1. steige aus
  2. steigst aus
  3. steigt aus
  4. steigen aus
  5. steigt aus
  6. steigen aus
Imperfekt
  1. stieg aus
  2. stiegst aus
  3. stieg aus
  4. stiegen aus
  5. stiegt aus
  6. stiegen aus
Perfekt
  1. bin ausgestiegen
  2. bist ausgestiegen
  3. ist ausgestiegen
  4. sind ausgestiegen
  5. seid ausgestiegen
  6. sind ausgestiegen
1. Konjunktiv [1]
  1. steige aus
  2. steigest aus
  3. steige aus
  4. steigen aus
  5. steiget aus
  6. steigen aus
2. Konjunktiv
  1. stiege aus
  2. stiegest aus
  3. stiege aus
  4. stiegen aus
  5. stieget aus
  6. stiegen aus
Futur 1
  1. werde aussteigen
  2. wirst aussteigen
  3. wird aussteigen
  4. werden aussteigen
  5. werdet aussteigen
  6. werden aussteigen
1. Konjunktiv [2]
  1. würde aussteigen
  2. würdest aussteigen
  3. würde aussteigen
  4. würden aussteigen
  5. würdet aussteigen
  6. würden aussteigen
Diverses
  1. steig aus!
  2. steigt aus!
  3. steigen Sie aus!
  5. ausgestiegen
  6. aussteigend
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie

Vertaal Matrix voor aussteigen:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
afstappen von etwas Absehen
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
afstappen aussteigen; herabsteigen; heruntersteigen; hinabsteigen; hinuntersteigen; steigen
er tussenuit knijpen ausbrechen; ausrücken; aussteigen; durchbrennen; entfahren; entfallen; entfliehen; entkommen; entrinnen; entschlüpfen; entwischen; fliehen
er vandoor gaan ausbrechen; ausrücken; aussteigen; durchbrennen; entfahren; entfallen; entfliehen; entkommen; entrinnen; entschlüpfen; entwischen; fliehen
eruit gaan aussteigen
eruitgaan aussteigen
omlaagstappen aussteigen; herabsteigen; heruntersteigen; hinabsteigen; hinuntersteigen; steigen
ontglippen ausbrechen; ausreißen; aussteigen; davoneilen; durchbrennen; entfliehen; entwischen; fliehen; flüchten; fortrennen entfahren
ontkomen ausbrechen; ausreißen; aussteigen; davoneilen; durchbrennen; entfliehen; entwischen; fliehen; flüchten; fortrennen ausbrechen; ausreißen; entfliehen; entkommen; entweichen; entwischen; fliehen; flüchten
ontsnappen aan ausbrechen; ausreißen; aussteigen; davoneilen; durchbrennen; entfliehen; entwischen; fliehen; flüchten; fortrennen
ontvluchten ausbrechen; ausreißen; aussteigen; davoneilen; durchbrennen; entfliehen; entwischen; fliehen; flüchten; fortrennen ausbrechen; ausreißen; entfliehen; entkommen; entweichen; entwischen; fliehen; flüchten
uitstappen aussteigen
vluchten ausbrechen; ausreißen; aussteigen; davoneilen; durchbrennen; entfliehen; entwischen; fliehen; flüchten; fortrennen ausbrechen; ausreißen; entfliehen; entkommen; entweichen; entwischen; fliehen; flüchten
wegkomen ausbrechen; ausreißen; aussteigen; davoneilen; durchbrennen; entfliehen; entwischen; fliehen; flüchten; fortrennen entfliehen; freikommen
weglopen ausbrechen; ausreißen; aussteigen; davoneilen; durchbrennen; entfliehen; entwischen; fliehen; flüchten; fortrennen ausreißen; davoneilen; davonlaufen; entkommen; fliehen; flüchten; fortlaufen; fortrennen; von zu Hause ausreißen; weglaufen
wegrennen ausbrechen; ausreißen; aussteigen; davoneilen; durchbrennen; entfliehen; entwischen; fliehen; flüchten; fortrennen davoneilen; davonlaufen; fliehen; flüchten; fortrennen
zich vrijmaken ausbrechen; ausreißen; aussteigen; davoneilen; durchbrennen; entfliehen; entwischen; fliehen; flüchten; fortrennen

Synoniemen voor "aussteigen":


Wiktionary: aussteigen

Cross Translation:
FromToVia
• aussteigen → vertrekken; uitgaan ↔ exit — leave
• aussteigen → stappen; afstappen ↔ get off — (transitive) To disembark from


Wiktionary: Aussteigen

Cross Translation:
FromToVia
• Aussteigen → afdaling; neerdaling ↔ descente — action de descendre ou par laquelle on descend.

Verwante vertalingen van Aussteigen







Uw gratis, snelle en simpele vertaal woordenboek

Copyright © 2000-2024 Interglot ®

Pagina gepresenteerd in 0.0329 seconde
Page rendered in 1.0 seconds