Duits
Uitgebreide vertaling voor zugegen (Duits) in het Nederlands
zugegen:
-
zugegen (anwesend)
aanwezig; present!; tegenwoordig-
aanwezig bijvoeglijk naamwoord
-
present! bijvoeglijk naamwoord
-
tegenwoordig bijvoeglijk naamwoord
-
-
zugegen (zeitgenössisch; modern; aktuell; kontemporän; zeitgemäß; neu; heutig; neuzeitlich; derzeitig; gleichzeitig; gegenwärtig; frisch; fortgeschritten; unbenutzt)
hedendaags; modern; eigentijds-
hedendaags bijvoeglijk naamwoord
-
modern bijvoeglijk naamwoord
-
eigentijds bijvoeglijk naamwoord
-