Duits
Uitgebreide vertaling voor zirpen (Duits) in het Nederlands
zirpen:
-
zirpen
-
zirpen (zwitschern; trällern)
Conjugations for zirpen:
Präsens
- zirpe
- zirpst
- zirpt
- zirpen
- zirpt
- zirpen
Imperfekt
- zirpte
- zirptest
- zirpte
- zirpten
- zirptet
- zirpten
Perfekt
- habe gezirpt
- hast gezirpt
- hat gezirpt
- haben gezirpt
- habt gezirpt
- haben gezirpt
1. Konjunktiv [1]
- zirpe
- zirpest
- zirpe
- zirpen
- zirpet
- zirpen
2. Konjunktiv
- zirpte
- zirptest
- zirpte
- zirpten
- zirptet
- zirpten
Futur 1
- werde zirpen
- wirst zirpen
- wird zirpen
- werden zirpen
- werdet zirpen
- werden zirpen
1. Konjunktiv [2]
- würde zirpen
- würdest zirpen
- würde zirpen
- würden zirpen
- würdet zirpen
- würden zirpen
Diverses
- zirp!
- zirpt!
- zirpen Sie!
- gezirpt
- zirpend
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie
Vertaal Matrix voor zirpen:
Werkwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
krieken | zirpen | |
kwetteren | trällern; zirpen; zwitschern | ausdrücken; babbeln; bemerken; berichten; deklamieren; eine Aussage machen; erzählen; faseln; herumerzählen; klatschen; kommunizieren; konversieren; petzen; plappern; plaudern; quaken; quasseln; quatschen; reden; sagen; schnattern; schwatzen; schwätzen; sprechen; tratschen; weitererzählen; äußern |
kwinkeleren | trällern; zirpen; zwitschern | |
tjilpen | trällern; zirpen; zwitschern |