Home ->Woordenboeken ->Duits/Nederlands ->Vertaal zerstückeln

Vertaal zerstückeln van Duits naar Nederlands

Overzicht
Duits naar Nederlands:   Meer gegevens...
  1. zerstückeln:

Duits

Uitgebreide vertaling voor zerstückeln (Duits) in het Nederlands

zerstückeln:

zerstückeln werkwoord (zerstückele, zerstückelst, zerstückelt, zerstückelte, zerstückeltet, zerstückelt)

  1. zerstückeln (zerlegen)
    stuksnijden; aan stukken snijden
    • stuksnijden werkwoord
    • aan stukken snijden werkwoord (snijd aan stukken, snijdt aan stukken, sneed aan stukken, sneden aan stukken, aan stukken gesneden)
  2. zerstückeln (angeben; schneiden; aufgeben; )
    opscheppen; snoeven; grootspreken; opsnijden
    • opscheppen werkwoord (schep op, schept op, schepte op, schepten op, opgeschept)
    • snoeven werkwoord (snoef, snoeft, snoefte, snoeften, gesnoefd)
    • grootspreken werkwoord (spreek groot, spreekt groot, sprak groot, spraken groot, grootgesproken)
    • opsnijden werkwoord (snijd op, snijdt op, sneed op, sneden op, opgesneden)
  3. zerstückeln (zerschneiden)
    stuk snijden
    • stuk snijden werkwoord (snijd stuk, snijdt stuk, sneed stuk, sneden stuk, stuk gesneden)

Conjugations for zerstückeln:

Präsens
  1. zerstückele
  2. zerstückelst
  3. zerstückelt
  4. zerstückelen
  5. zerstückelt
  6. zerstückelen
Imperfekt
  1. zerstückelte
  2. zerstückeltest
  3. zerstückelte
  4. zerstückelten
  5. zerstückeltet
  6. zerstückelten
Perfekt
  1. habe zerstückelt
  2. hast zerstückelt
  3. hat zerstückelt
  4. haben zerstückelt
  5. habt zerstückelt
  6. haben zerstückelt
1. Konjunktiv [1]
  1. zerstückele
  2. zerstückelest
  3. zerstückele
  4. zerstückelen
  5. zerstückelet
  6. zerstückelen
2. Konjunktiv
  1. zerstückelte
  2. zerstückeltest
  3. zerstückelte
  4. zerstückelten
  5. zerstückeltet
  6. zerstückelten
Futur 1
  1. werde zerstückeln
  2. wirst zerstückeln
  3. wird zerstückeln
  4. werden zerstückeln
  5. werdet zerstückeln
  6. werden zerstückeln
1. Konjunktiv [2]
  1. würde zerstückeln
  2. würdest zerstückeln
  3. würde zerstückeln
  4. würden zerstückeln
  5. würdet zerstückeln
  6. würden zerstückeln
Diverses
  1. zerstückel!
  2. zerstückelt!
  3. zerstückelen Sie!
  5. zerstückelt
  6. zerstücklend
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie

Vertaal Matrix voor zerstückeln:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
aan stukken snijden zerlegen; zerstückeln
grootspreken angeben; aufgeben; aufreißen; aufschlagen; aufschneiden; auftragen; bedienen; häufen; kleinmachen; schneiden; servieren; sichbedienen; tönen; verschnippeln; zerkleinern; zerstückeln angeben; aufschneiden; großeRedeführen; prahlen; sich brüsten
opscheppen angeben; aufgeben; aufreißen; aufschlagen; aufschneiden; auftragen; bedienen; häufen; kleinmachen; schneiden; servieren; sichbedienen; tönen; verschnippeln; zerkleinern; zerstückeln Essen auf den Teller geben; angeben; auffüllen; aufschneiden; bedienen; großeRedeführen; prahlen; sich bedienen; sich brüsten
opsnijden angeben; aufgeben; aufreißen; aufschlagen; aufschneiden; auftragen; bedienen; häufen; kleinmachen; schneiden; servieren; sichbedienen; tönen; verschnippeln; zerkleinern; zerstückeln
snoeven angeben; aufgeben; aufreißen; aufschlagen; aufschneiden; auftragen; bedienen; häufen; kleinmachen; schneiden; servieren; sichbedienen; tönen; verschnippeln; zerkleinern; zerstückeln
stuk snijden zerschneiden; zerstückeln
stuksnijden zerlegen; zerstückeln

Synoniemen voor "zerstückeln":








Uw gratis, snelle en simpele vertaal woordenboek

Copyright © 2000-2024 Interglot ®

Pagina gepresenteerd in 0.0212 seconde
Page rendered in 1.0 seconds