Duits
Uitgebreide vertaling voor zerreissen (Duits) in het Nederlands
zerreissen:
-
zerreissen (ausreißen; abreißen; zerlegen; zerreißen; zerfetzen; abtragen; zehren; entnerven; abwracken; niederreißen; wegreißen)
ergens uitscheuren-
ergens uitscheuren werkwoord
-
Conjugations for zerreissen:
Präsens
- zerreise
- zerreisst
- zerreist
- zerreisen
- zerreist
- zerreisen
Imperfekt
- zerreiste
- zerreistest
- zerreiste
- zerreisten
- zerreistet
- zerreisten
Perfekt
- habe zerreist
- hast zerreist
- hat zerreist
- haben zerreist
- habt zerreist
- haben zerreist
1. Konjunktiv [1]
- zerreise
- zerreisest
- zerreise
- zerreisen
- zerreiset
- zerreisen
2. Konjunktiv
- zerreiste
- zerreistest
- zerreiste
- zerreisten
- zerreistet
- zerreisten
Futur 1
- werde zerreissen
- wirst zerreissen
- wird zerreissen
- werden zerreissen
- werdet zerreissen
- werden zerreissen
1. Konjunktiv [2]
- würde zerreissen
- würdest zerreissen
- würde zerreissen
- würden zerreissen
- würdet zerreissen
- würden zerreissen
Diverses
- zerreis!
- zerreist!
- zerreisen Sie!
- zerreist
- zerreisend
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie
Vertaal Matrix voor zerreissen:
| Werkwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
| ergens uitscheuren | abreißen; abtragen; abwracken; ausreißen; entnerven; niederreißen; wegreißen; zehren; zerfetzen; zerlegen; zerreissen; zerreißen |