Home ->Woordenboeken ->Duits/Nederlands ->Vertaal vertraut

Vertaal vertraut van Duits naar Nederlands

Overzicht

Duits naar Nederlands: Meer gegevens...

vertraut:
- intiem; vertrouwelijk; confidentieel
vertrauen:
- vertrouwen
Wiktionary:
- vertraut → innig, gezellig, intiem, knus, vertrouwelijk
- vertrauen → vertrouwen
- vertrauen → vertrouwen

Duits

Uitgebreide vertaling voor vertraut (Duits) in het Nederlands

vertraut:

vertraut bijvoeglijk naamwoord

vertraut (intim; vertraulich)
intiem; vertrouwelijk
- intiem bijvoeglijk naamwoord
- vertrouwelijk bijvoeglijk naamwoord
vertraut (gemütlich; vertraulich; intim; traulich)
vertrouwelijk; confidentieel
- vertrouwelijk bijvoeglijk naamwoord
- confidentieel bijvoeglijk naamwoord

Vertaal Matrix voor vertraut:

Bijvoeglijk Naamwoord	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
confidentieel	gemütlich; intim; traulich; vertraulich; vertraut
intiem	intim; vertraulich; vertraut
vertrouwelijk	gemütlich; intim; traulich; vertraulich; vertraut

Synoniemen voor "vertraut":

allgemein bekannt; alltäglich; geläufig; gewohnt; plain vanilla; publik; öffentlich
bekannt; familiär; traut

Wiktionary: vertraut

Cross Translation:

From	To	Via
• vertraut	→ innig	↔ intimate — closely acquainted; familiar
• vertraut	→ gezellig; innig; intiem; knus; vertrouwelijk	↔ intime — profondément intérieur, en parlant surtout de ce qui fait l’essence réelle d’une chose.

vertraut vorm van vertrauen:

vertrauen werkwoord (vertraue, vertraust, vertraut, vertraute, vertrautet, vertraut)

vertrauen
vertrouwen
- vertrouwen werkwoord (vertrouw, vertrouwt, vertrouwde, vertrouwden, vertrouwd)

Conjugations for vertrauen:

Präsens

vertraue
vertraust
vertraut
vertrauen
vertraut
vertrauen

Imperfekt

vertraute
vertrautest
vertraute
vertrauten
vertrautet
vertrauten

Perfekt

habe vertraut
hast vertraut
hat vertraut
haben vertraut
habt vertraut
haben vertraut

1. Konjunktiv [1]

vertraue
vertrauest
vertraue
vertrauen
vertrauet
vertrauen

2. Konjunktiv

vertraute
vertrautest
vertraute
vertrauten
vertrautet
vertrauten

Futur 1

werde vertrauen
wirst vertrauen
wird vertrauen
werden vertrauen
werdet vertrauen
werden vertrauen

1. Konjunktiv [2]

würde vertrauen
würdest vertrauen
würde vertrauen
würden vertrauen
würdet vertrauen
würden vertrauen

Diverses

vertrau!
vertraut!
vertrauen Sie!
vertraut
vertauend

1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie

Vertaal Matrix voor vertrauen:

Zelfstandig Naamwoord	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
vertrouwen		Fiduz; Vertrauen; Vertrauensstellung
Werkwoord	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
vertrouwen	vertrauen

Synoniemen voor "vertrauen":

verlassen; anvertrauen
bauen; darauf Gift nehmen; zählen
glauben; Vertrauen schenken

Wiktionary: vertrauen

vertrauen

verb

geloven in de betrouwbaarheid van een persoon
- vertrouwen → vertrauen

Cross Translation:

From	To	Via
• vertrauen	→ vertrouwen	↔ trust — To place confidence in