Duits
Uitgebreide vertaling voor vermählen (Duits) in het Nederlands
vermählen:
-
vermählen (verheiraten mit)
uithuwelijken; wegschenken; ten huwelijk geven; uithuwen-
uithuwelijken werkwoord (huwelijk uit, huwelijkt uit, huwelijkte uit, huwelijkten uit, uitgehuwelijkt)
-
ten huwelijk geven werkwoord (geef ten huwelijk, geeft ten huwelijk, gaf ten huwelijk, gaven ten huwelijk, ten huwelijk gegeven)
-
Conjugations for vermählen:
Präsens
- vermähle
- vermählst
- vermählt
- vermählen
- vermählt
- vermählen
Imperfekt
- vermählte
- vermähltest
- vermählte
- vermählten
- vermähltet
- vermählten
Perfekt
- bin vermählt
- bist vermählt
- ist vermählt
- sind vermählt
- seid vermählt
- sind vermählt
1. Konjunktiv [1]
- vermähle
- vermählest
- vermähle
- vermählen
- vermählet
- vermählen
2. Konjunktiv
- vermählete
- vermähletest
- vermählete
- vermähleten
- vermähletet
- vermähleten
Futur 1
- werde vermählen
- wirst vermählen
- wird vermählen
- werden vermählen
- werdet vermählen
- werden vermählen
1. Konjunktiv [2]
- würde vermählen
- würdest vermählen
- würde vermählen
- würden vermählen
- würdet vermählen
- würden vermählen
Diverses
- vermähl!
- vermählt!
- vermählen Sie!
- vermählt
- vermählend
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie
Vertaal Matrix voor vermählen:
| Werkwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
| ten huwelijk geven | verheiraten mit; vermählen | |
| uithuwelijken | verheiraten mit; vermählen | |
| uithuwen | verheiraten mit; vermählen | |
| wegschenken | verheiraten mit; vermählen | ausgeben; auspacken; ausplaudern; geben; hergeben; schenken; vergeben; weggeben |