Duits

Uitgebreide vertaling voor verbreiten (Duits) in het Nederlands

verbreiten:

verbreiten werkwoord (verbreite, verbreitest, verbreitet, verbreitete, verbreitetet, verbreitet)

  1. verbreiten
    verspreiden; verbreiden; alom bekend maken
    • verspreiden werkwoord (verspreid, verspreidt, verspreidde, verspreidden, verspreid)
    • verbreiden werkwoord (verbreid, verbreidt, verbreidde, verbreidden, verbreid)
    • alom bekend maken werkwoord (maak alom bekend, maakt alom bekend, maakte alom bekend, maakten alom bekend, alom bekend gemaakt)
  2. verbreiten (erweitern; vergrößern; erhöhen; )
    vergroten; uitbreiden; vermeerderen; talrijker maken
    • vergroten werkwoord (vergroot, vergrootte, vergrootten, vergroot)
    • uitbreiden werkwoord (breid uit, breidt uit, breidde uit, breidden uit, uitgebreid)
    • vermeerderen werkwoord (vermeerder, vermeerdert, vermeerderde, vermeerderden, vermeerd)
    • talrijker maken werkwoord
  3. verbreiten (verteilen; teilen; distribuieren; zuteilen; herumreichen)
    verdelen; ronddelen; uitreiken; uitdelen; rondgeven; rondreiken
    • verdelen werkwoord (verdeel, verdeelt, verdeelde, verdeelden, verdeeld)
    • ronddelen werkwoord (deel rond, deelt rond, deelde rond, deelden rond, rondgedeeld)
    • uitreiken werkwoord (reik uit, reikt uit, reikte uit, reikten uit, uitgereikt)
    • uitdelen werkwoord (deel uit, deelt uit, deelde uit, deelden uit, uitgedeeld)
    • rondgeven werkwoord (geef rond, geeft rond, gaf rond, gaven rond, rondgegeven)
    • rondreiken werkwoord (reik rond, reikt rond, reikte rond, reikten rond, rondgereikt)

Conjugations for verbreiten:

Präsens
  1. verbreite
  2. verbreitest
  3. verbreitet
  4. verbreiten
  5. verbreitet
  6. verbreiten
Imperfekt
  1. verbreitete
  2. verbreitetest
  3. verbreitete
  4. verbreiteten
  5. verbreitetet
  6. verbreiteten
Perfekt
  1. habe verbreitet
  2. hast verbreitet
  3. hat verbreitet
  4. haben verbreitet
  5. habt verbreitet
  6. haben verbreitet
1. Konjunktiv [1]
  1. verbreite
  2. verbreitest
  3. verbreite
  4. verbreiten
  5. verbreitet
  6. verbreiten
2. Konjunktiv
  1. verbreitete
  2. verbreitetest
  3. verbreitete
  4. verbreiteten
  5. verbreitetet
  6. verbreiteten
Futur 1
  1. werde verbreiten
  2. wirst verbreiten
  3. wird verbreiten
  4. werden verbreiten
  5. werdet verbreiten
  6. werden verbreiten
1. Konjunktiv [2]
  1. würde verbreiten
  2. würdest verbreiten
  3. würde verbreiten
  4. würden verbreiten
  5. würdet verbreiten
  6. würden verbreiten
Diverses
  1. verbreit!
  2. verbreitet!
  3. verbreiten Sie!
  4. verbreitet
  5. verbreitend
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie

Vertaal Matrix voor verbreiten:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
alom bekend maken verbreiten
ronddelen distribuieren; herumreichen; teilen; verbreiten; verteilen; zuteilen ausgeben; aushändigen; ausschütten; ausstellen; austeilen; bereitstellen; besorgen; distribuieren; einbringen; geben; gewähren; herbeibringen; herbeischaffen; holen; liefern; schaffen; verabreichen; vermitteln; verschaffen; verteilen; überreichen
rondgeven distribuieren; herumreichen; teilen; verbreiten; verteilen; zuteilen
rondreiken distribuieren; herumreichen; teilen; verbreiten; verteilen; zuteilen
talrijker maken aufhäufeln; aufhäufen; aufstocken; ausbauen; ausbreiten; ausdehnen; ausweiten; ergänzen; erhöhen; erweitern; steigern; verbreiten; vergrößern; vermehren; zunehmen
uitbreiden aufhäufeln; aufhäufen; aufstocken; ausbauen; ausbreiten; ausdehnen; ausweiten; ergänzen; erhöhen; erweitern; steigern; verbreiten; vergrößern; vermehren; zunehmen ausbauen; ausbreiten; ausdehnen; ausweiten; erweitern; expandieren; vergrößern
uitdelen distribuieren; herumreichen; teilen; verbreiten; verteilen; zuteilen austeilen; distribuieren; verteilen
uitreiken distribuieren; herumreichen; teilen; verbreiten; verteilen; zuteilen ausgeben; aushändigen; ausschütten; ausstellen; austeilen; bereitstellen; besorgen; distribuieren; einbringen; geben; gewähren; herbeibringen; herbeischaffen; holen; liefern; schaffen; verabreichen; vermitteln; verschaffen; verteilen; überreichen
verbreiden verbreiten ausbauen; ausbreiten; ausdehnen; ausreiben; ausstreichen; ausstreuen; aussäen; ausweiten; erweitern; expandieren; streuen; vergrößern; verteilen
verdelen distribuieren; herumreichen; teilen; verbreiten; verteilen; zuteilen ausgeben; aushändigen; ausschütten; ausstellen; austeilen; bereitstellen; besorgen; distribuieren; einbringen; geben; gewähren; herbeibringen; herbeischaffen; holen; liefern; parzellieren; schaffen; verabreichen; vermitteln; verschaffen; verteilen; überreichen
vergroten aufhäufeln; aufhäufen; aufstocken; ausbauen; ausbreiten; ausdehnen; ausweiten; ergänzen; erhöhen; erweitern; steigern; verbreiten; vergrößern; vermehren; zunehmen aufführen
vermeerderen aufhäufeln; aufhäufen; aufstocken; ausbauen; ausbreiten; ausdehnen; ausweiten; ergänzen; erhöhen; erweitern; steigern; verbreiten; vergrößern; vermehren; zunehmen anschwellen; ansteigen; aufstocken; ausbauen; ausbreiten; ausdehnen; ausweiten; erweitern; expandieren; steigern; vergrößern; vermehren; zunehmen
verspreiden verbreiten ausreiben; ausschwermen; ausstreichen; ausstreuen; aussäen; sich ausspreiten; streuen; verteilen

Synoniemen voor "verbreiten":


Wiktionary: verbreiten

verbreiten
verb
  1. In einen großen Umkreis gelangen
  2. Etwas an viele Menschen bekanntgeben/ nahebringen.

Cross Translation:
FromToVia
verbreiten omroepen; uitzenden broadcast — to transmit a message or signal via radio waves or electronic means
verbreiten uitdragen disseminate — transitive: to sow and scatter principles, etc. for propagation, like seed
verbreiten verspreiden; verbreiden spread — (transitive) to disseminate, make known or present

Verwante vertalingen van verbreiten